Historiek van het suikerregime in Eurropa
In 1962, bij het begin van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid stelde de Europese Commissie voor om gegarandeerde prijzen voor suiker te hanteren en dit voor onbeperkte hoeveelheden. Dit voorstel werd echter geweigerd door Frankrijk, Duitsland en Italië die toen al quotasysteem hadden.
In 1968 komt de gemeenschappelijke marktordening voor suiker met gegarandeerde prijzen er dan toch, maar dit voor beperkte hoeveelheden (quota!). Het doel van de gemeenschappelijke marktordening was de suikerbietentelers een goed inkomen per ha te verzekeren, de markt stabiel te houden (geen grote prijsschommelingen), de suikervoorziening voor de EU te garanderen (ook in slechte oogstjaren geen tekorten) en de productiviteit te verbeteren (grotere bietenoogsten, suikergehalte, extractiewaarde, mechanisatie).
Het quotum was verdeeld in een basisquotum (=A-quotum, 100 % van de prijs, op basis van hun vroegere productie) en een aanvullend quotum (30% tot 45% van het A-quotum naargelang de potentiële marktafzet, 70% van de prijs). Dit specialisatiequotum was de marge om zonder enig risico tot bestraffing het A-quotum te kunnen produceren, nodig gezien de opbrengstschommelingen eigen aan deze teelt. Dit aanvullende quotum evolueerde tot het huidige B-quotum. B-quotum kon en kan nog steeds overgedragen worden, maar ook met subsidies uitgevoerd. Het gaf dus de meest competitieve suikerondernemingen de kans uit te breiden door aan minder gunstige voorwaarden suiker te produceren boven het A-quotum. De kost om te exporteren werd dan gedekt door heffingen op de productie van B-suiker. De redenering hierachter was dat de prijzen voor de B-suiker min de heffingen ongeveer gelijk zouden zijn aan de wereldmarktprijzen. Maar in realiteit gebeurde dit niet en de productie van B-suiker werd algemeen. [Normaal moest het B-quotum evolueren, maar in de jaren ’80 werden ze op de toenmalige productieniveau’s bevroren. De rol van B-quota werd overgenomen door C-suiker]. Deze ontwikkeling met quota is niet geheel rationeel geweest: nationale quota stonden verplaatsing van de productie naar de meest efficiënte gebieden in de weg. Dit quotasysteem was voorlopig en dit tot 1974.
In juli 1973 stelde de Commissie een behoud van het quotasysteem voor waarbij de quota zouden dalen en Europa een netto-invoerder zou zijn. Het memorandum van de commissie stelde een reductie van A-quotum voor tot 8.4 million ton, en een beperking van het B- quotum tot 15% van het A- quotum en een verbod op productie van C-suiker. A-quotum zou dan gelijk zijn aan de consumptie (9.8 miljoen ton) min de preferentiële importen van de ACP-landen.
In 1974 was er echter een groot wereldtekort en crisis op de suikermarkt. Ook Verenigd Koninkrijk dat het jaar ervoor was toegetreden tot de EG kon vanuit zijn Commonwealth Sugar Agreement niet voor voldoende aanvoer zorgen. Daarom besliste de Commissie de quota in de gemeenschappelijke marktordening voor suiker niet te verlagen maar te verhogen. A-quota van meer dan 9 miljoen ton, B-quotum op 45% en geen beperking op C-suiker. Voor België was dit een verhoging van 24% van het A-quotum.
Vóór de toetreding tot de EG voorzag het Verenigd Koninkrijk voor twee derde (1.7 miljoen ton, waarvan 340 000 ton van Australië) in de binnenlandse behoeften door ruwe rietsuiker in het kader van de Suikerovereenkomst van het Gemenebest te importeren en in het Verenigd Koninkrijk te raffineren.
In 1975 is deze overeenkomst vervangen door het Suikerprotocol (Lomé-overeenkomst), waarbij de EU zich verbindt jaarlijks 1,3 miljoen ton rietsuiker van de ACS-staten (Afrika, Caraïben, Stille Zuidzee) af te nemen. Dit zorgde samen met de verhoogde quota in Europa voor een dubbele prijsgarantie voor 1,3 miljoen ton.
En vanaf toen werd de uitvoer van geïmporteerde ACS-suiker een basiselement van het suikerregime.
Op de markt in het Verenigd Koninkrijk wordt dus naast bietsuiker nog steeds geraffineerde rietsuiker aangevoerd, zij het in mindere mate. Voordat zij lid werden van de EU voorzagen ook Portugal, en in veel geringere mate Finland, in hun behoefte door geïmporteerde rietsuiker te raffineren. Deze regelingen bestaan ook nog steeds.
In de jaren ’80 was er opnieuw wereldtekort aan suiker en werd de interventieprijs met 40% verhoogd. Dit is de ex-fabrieksprijs tegen dewelke de EC tussenkomt en quota zal opkopen van de verwerkende industrie d.m.v. interventieagentschappen. Die interventieprijs is sinds 1984/85 ongewijzigd, nl. €631.90 per ton witte suiker en € 523.70 per ton ruwe suiker. Dit is na 20 jaar inflatie toch een prijsdaling van 30 à 35 %, maar toch nog twee tot driemaal zoveel als de wereldmarktprijs. Door het behoud van deze interventieprijzen zijn suikerbieten heel belangrijk geworden voor het landbouwinkomen in de akkerbouw (gemengde bedrijven). Ze waarborgt namelijk de minimumprijs die suikerproducenten aan telers van suikerbieten moeten betalen. Dit is € 46.72 per ton (A-suiker) en € 32.42 per ton (B-suiker). Deze A-suiker en B-suiker komen respectievelijk overeen met de vraag op de interne markt (consumptie in Europa) en de uitvoer van overtollige suiker met behulp van uitvoerrestituties. Die restituties zijn bedoeld om het verschil te dekken tussen de prijs in de Gemeenschap en de wereldmarktprijs voor suiker. Door die restituties kan Europese suiker op de wereldmarkt worden verkocht.
Noot: Interventie was bedoeld als veiligheidsnet, om een minimumprijs voor suiker te garanderen. Maar door andere elementen van de GMO suiker (importheffingen en beperking invoer, bleven de prijzen boven de interventieprijs. Deze is slechts éénmaal gebruikt in de laatste 25 jaar, in 1986 werden 15000 ton aan de interventieagentschappen aangeboden.
Het is wel belangrijk te weten dat het huidige Europees suikerregime ontworpen is om geen extra kosten te creëren voor het landbouwbudget van de EU. De kost van het van de hand doen van suikeroverschotten (de B-suiker) met behulp van restituties wordt gefinancierd door een stelsel van productieheffingen die ingevoerd werden in 1986 en 1988 en volledig door de bietentelers (60%) en suikerindustrie (40%) worden betaald.
Voor het A-quotum bedraagt deze heffing 2% van de interventieprijs, voor het B-quotum 39.5%. Als het bedrag onvoldoende is om de exportkosten te dekken zal de EU het daaropvolgende jaar een aanvullende bijdrage eisen.
Voor suiker die boven de A-quota en B-quota wordt geproduceerd (C-suiker) is geen interventiegarantie beschikbaar en die mag ook niet vrijelijk in de Europese Gemeenschap op de markt gebracht worden. Die C-suiker (gemiddeld tussen de 2 en 3 miljoen ton) moet worden overgedragen naar het volgende verkoopseizoen of uitgevoerd zonder restitutie en dus aan wereldmarktprijs. Suiker die overgedragen wordt, moet minimum 12 maanden opgeslagen worden vooraleer het als A-suiker beschouwd wordt dat in dat jaar is geproduceerd. C-suiker speelt nu eigenlijk de rol die B-suiker had moeten spelen volgens de initiële opzet van de GMO.
Het % C-suiker is een indicator voor de productiviteit van een bepaalde regio.
Opmerking: die C-suiker kan alleen tegen wereldmarktprijzen verkocht worden doordat de prijzen voor de verkochte quotumsuiker hoog genoeg zijn om alle vaste kosten van de verwerkende bedrijven te dekken. Daarom is die export van C-suiker, zelfs zonder subsidies – volgens de definitie – dumping. De C-suiker is sedert 1995 verdubbeld en bedroeg de laatste jaren tot 24% van de EU's totale productie.
In 1981 werd de met suiker concurrerende vervangende zoetstof isoglucose in de quotaregeling en het suikerbeleid opgenomen. De Gemeenschap moet de productie van isoglucose, die vaak wordt geproduceerd uit basisproducten die zonder financiële invoerbeperking uit derde landen worden geïmporteerd, op dezelfde manier beheersen als de suikerproductie, die wordt ingeperkt door een quotaregeling met financiële medeverantwoordelijkheid van de producenten in de Gemeenschap. Dit fundamentele punt is door het Hof van Justitie erkend. Aan deze zoetstof werd een jaarlijks quota van 300 000 ton toegekend. Een andere, met suiker concurrerende zoetstof, glucose, is daarentegen aan geen enkele productieregeling onderworpen.
Omdat de productie van inuline op basis van chicorei een sterke uitbreiding nam werd beslist om vanaf 1 juli 1994 ook inulinestroop aan de bepalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van suiker in de EU te onderwerpen. Inuline kan door hydrolyse omgezet worden in een stroop met een hoog fructosegehalte: “inulinestroop”. Door zijn kenmerken die sterk gelijken op isoglucose en vloeibare suiker wordt het meer en meer een concurrent ter vervanging van de traditionele suiker in bepaalde toepassingen Een quotum van 300 000 ton is verdeeld over de lidstaten. Momenteel wordt slechts de helft van het quotum benut. In de nieuwe lidstaten is er geen productie en ze krijgen dan ook geen quotum. (zie ook hoofdstuk ).
De onderhandelingen over het vrije handelsverkeer in het kader van de Uruguay ronde, waarbij voor het eerst ook landbouwproducten betrokken waren, hebben op 15 april 1994 geleid tot de ondertekening van een akkoord te Marakech. De restituties werden in het GATT-akkoord als subsidies beschouwd en het budget voor restituties mag daarom niet meer bedragen dan 499 miljoen euro. Het volume suiker dat uitgevoerd mag worden en van deze restituties kan genieten wordt beperkt tot 1.273.000 ton. Het maximum budget voor uitvoerrestituties laat slechts een export (met restituties) toe van ongeveer 1 miljoen ton (de preferentiële suiker, 1.6 miljoen ton, niet meegerekend). Omdat de restituties nu aan een limiet gebonden waren, moesten de overschotten op de communautaire markt worden teruggebracht, en dat betekende dat de quota verlaagd werden (115 000 ton). In de praktijk komt het er op neer dat bij extra invoer het evenwicht op de markt wordt hersteld door de communautaire quota terug te brengen (declasseringsmechanisme). Dit mechanisme heeft de afgelopen jaren niet tot werkelijk dramatische gevolgen geleid. Er is binnen de WTO nu echter een akkoord over de landbouw tot stand gekomen, terwijl de communautaire markten steeds meer opengesteld worden (belangrijk is vooral de opening van de markten voor producten uit de Balkan in 2001). Dat heeft geleid tot een grotere invoer van suiker en dus ook tot een verlaging van de quota.
Op 23 juni 2000 is er een nieuwe overeenkomst afgesloten in Cotonou tussen de intussen 77 ACP-landen en de 15 landen van de EU die loopt tot 2008.
Op 26 feb 2001 hebben de ministers van buitenlandse zaken van de EU het Everything But Arms (EBA) initiatief met gekwalificeerde meerderheid goedgekeurd. Dit wil zeggen dat de quota en tarieven voor alle producten behalve wapens van de 49 minst ontwikkelde landen die de Europese markt binnenkomen zullen opgeheven worden. Dus ook voor suiker! In juli 2006 worden de heffingen voor suiker uit die landen met 20% verminderd, in 2007 met 50% en vanaf 1 juli 2009 is er een volledige liberalisering.
Sinds 30 juni 2001 hebben we een nieuwe suikerregeling, die naast een reductie van de quota’s en het afschaffen van de opslagkosten de basisprincipes overneemt en dit voor 5 jaar.
Eind 2001 werden alle importheffingen voor producten van de Westelijke Balkanlanden (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Macedonië en Servië & Montenegro) opgeheven in het kader van het stabilisatie- en eenmakingsproces.
In 2006 loopt het huidige suikerregime af: een nieuw suikerregime gaat van start.