Geschiedenis van de sojaboon
Oorspronkelijk komt soja uit Noord-China. Na WOII ontwikkelde de Verenigde Staten zich tot de grootste sojaproducent. Vanaf eind jaren ‘60 is de productie in Zuid-Amerika toegenomen om aan de vraag vanuit Europa en Azië te voldoen.
De sojaboon is al duizenden jaren een belangrijk voedselgewas in het Verre Oosten. Het telen van soja in China kent een geschiedenis die al 6000 jaar oud is.
Ook de legende van een keizer benadrukt hoe belangrijk soja voor de Chinese bevolking was. Het verhaal gaat als volgt:
eens, meer dan 5000 jaar geleden, zag een keizer op zijn dagelijkse wandeling de God van de Apen gewond en stervende onder een boom liggen. De keizer beval hem mee te nemen naar zijn paleis en zijn wonden te verzorgen. Toen de God der Apen volledig hersteld was, wou hij de keizer bedanken voor het redden van zijn leven en zei: Maak een wens en ik zal zorgen dat die zal uitkomen. De keizer antwoordde: Mijn dierbaarste wens is dat mijn volk nooit meer honger hoeft te lijden. En toen gaf de God van de Apen hem een sojaboon. Dit eenvoudig verhaaltje, overgedragen van generatie op generatie, illustreert het enorme belang van de sojaplant als voedingsgewas .
Bij het begin van de 20e eeuw kwam de Chinese sojaboon op de wereldmarkt als een van de drie belangrijkste exportproducten, samen met thee en zijde. De Chinese sojaboonproductie bereikte in 1936 11.3 miljoen ton, goed voor 80 tot 90 % van het wereldtotaal in die tijd.
Tegen de 17e eeuw was sojasaus een populair item in de handel tussen Oost en West. Sojabonen kwamen pas veel later naar Europa en waren waarschijnlijk eerst geïntroduceerd in Holland rond 1737.
De eerste sojabonen kwamen aan in Amerika in 18de eeuw als ballast aan boord van schepen! Pas in 1879 begonnen een paar moedige landbouwers met de teelt van de sojaboon als voer voor hun vee. De sojaboon groeide gemakkelijk in het heet en vochtig klimaat van noordoostelijk Noord-Carolina.
Rond 1900 voerde het Amerikaans Ministerie van Landouw tests uit op de sojaboon en moedigde landbouwers aan om de sojaboon als dierenvoer te planten. In 1904 ontdekte de beroemde Amerikaanse chemicus G. W. Carver dat de sojaboon een waardevolle bron van proteïne en olie is. Hij moedigde landbouwers aan om hun andere gewassen met sojabonen te roteren. Tot verbazing van de boeren verhoogde dit de opbrengst.
In 1929 besteedde Morse twee jaar om de sojaboon te onderzoeken in China, waar hij meer dan 10.000 sojaboonvariëteiten verzamelde. Pas vanaf 1940 ging die teelt van de sojaboon in Amerika werkelijk van start. Het belang van soja in de wereld als oliehoudend zaad en bron van proteïnen is alleen maar toegenomen.
Na WOII ontwikkelde de Verenigde Staten zich tot de grootste sojaproducent. Soja werd er ingeschakeld in de extensieve, gemechaniseerde landbouw. De soja paste in de teeltwisseling met maïs en de landbouwers konden grotendeels dezelfde machines gebruiken. Tegenover die massaproductie van soja stond aan de vraagzijde een groeiende voedingsindustrie voor spijsolie, frituurvet, margarine, mayonaise, sausen, enz. De eiwitten werden voorgesteld als "schroot", afval dus. Dat moest dan maar als veevoeder dienen. In feite won dat veevoeder aan belang, onder meer in Europa.
Vanaf eind jaren ‘60 is de productie in Zuid-Amerika dan ook toegenomen om aan de vraag vanuit Europa en Azië te voldoen.
Nog steeds is het een van de belangrijkste voedingsgewassen voor honderden miljoenen Aziaten.