Ga naar de inhoud

Een viertal Braziliaanse organisaties werkten samen aan richtlijnen voor de sojahandel, dwz. richtlijnen die vooral slaan op sociale en ecologische maatregelen in de teelt van de sojaboon.
Deze organisaties zijn : Rios Vivos, Fetraf-Sul-CUT, Cebrac en Fórum Brasileiro.
Langs de weg van de soja-handel zoekt men dus regels in te voeren in de soja-teelt ter verbetering van de sociale en ecologische omstandigheden.

 
Zij produceerden gezamenlijk in het voorjaar van 2004 criteria voor de verbouw van en de handel in soja om te komen tot beperking van de schade aan milieu en samenleving. Onderstaande voorstellen zijn het resultaat van overleg tussen zeer diverse Braziliaanse ecologische en sociale NGO’s. Zij presenteren zich als het Soja Platform Brazilië.
Hun doel is om de gezamenlijk geformuleerde voorstellen voor te leggen aan de internationale sojahandel opdat deze de geformuleerde criteria zou gaan hanteren voor de boeren en bedrijven waarvan de soja wordt aangekocht zonder dat daardoor de kosten voor de handel zouden toenemen.
Het inititatief voor het Soja Platform Brazilië ging uit van de Rios Vivos Coalitie; het Braziliaans Forum van NGO’s en sociale bewegingen, die zich bezig houden met het milieu en met ontwikkeling (FBOMS); de Amazone Werkgroep (GTA) en de vakbond van arbeiders in de familiale landbouw (FETRAF-Sul). CEBRAC heeft de uitvoerende taak.
(Cebrac betekent : fundação Centro Brasileiro de Referência e Apoio Cultural.)
Financieel wordt dit project vanuit Nederland gesteund door de Stichting DOEN; Cordaid en Solidaridad; en in Brazilië door FETRAF-Sul; en verder de organisatie die deel uitmaakt van de Wouden Werkgroep van FBOMS en CEBRAC.
 
Het doel van het overleg binnen het platform was in eerste instantie om de punten van overeenstemming zoals die binnen de deelnemende organisaties bestaan, te formuleren. De nu aangeboden criteria zouden op langere termijn onderhevig kunnen zijn aan wijzigingen en verbeteringen op grond van nieuwe inzichten die uit nadere studie en onderzoek kunnen voortvloeien. Ook kan dit voorlopige resultaat worden beïnvloed door deelnemers in de sojaketen, die aansluit op de sojateelt.
 
enkele kanttekeningen:
1/ In plaats van de term ‘duurzame productie’ wordt de term ‘productie met minder schadelijke gevolgen’ gebruikt. Dat ‘minder schadelijk’ heeft betrekking op de sociale en ecologische invloed van de productie van soja.
 
2/ ‘Bedrijfsverantwoordelijkheid’ : hierbij wordt gedoeld op een basis voor een onderhandelingsproces met grote bedrijven (handelaars, importeurs en consumenten).
 
3/ ‘Het denken gericht op de toekomst’ : niet zoeken naar een schuldige naar aanleiding van achter ons liggende ontwikkelingen maar naar een handleiding voor op de toekomst gerichte overeenstemming en actie. De ondergrens wordt gevormd door ‘s lands wetten.
 
4/ ‘Lokale aangelegenheden’ : bepaalde specifieke criteria zullen voor nogal wat lokale strategische problemen zorgen.
 
5/ Gepoogd is om de criteria vast te leggen aan de hand van zoveel mogelijk feitelijke gegevens.
 
6/ ‘Mondiale toepassing’: we zullen de handel ervan moeten overtuigen om de algemene criteria niet alleen voor Brazilië of andere Zuid-Amerikaanse landen toe te passen, maar wereldwijd.
 
7/ ‘Tegen discriminatie’ : als wij deze criteria zouden aanvaarden en in praktijk brengen bij de sojateelt in ons land, terwijl andere landen ons niet volgen, zouden wij onszelf bestraffen. Het heeft geen zin dat wij hier de ontbossing afremmen als elders de ontbossing toeneemt. Hetzelfde geldt voor sociale aangelegenheden. Het gaat hier om soja, een uniform en wereldwijd voortgebracht product, een grondstof. De criteria moeten dus wereldwijd gelden.
CRITERIA VOOR DE SOJA-AANKOOP
Opdat deze worden aanvaard door de grote sojahandelaars, de consumenten en de private financiële sector.
 
1 – Korte termijn
1.1.          Koop alleen soja aan die is voortgebracht op gronden die op wettelijke basis zijn ontbost voor 31-12-2003.
 
1.2.          Koop in de Amazone Regio alleen soja aan die is voortgebracht op gronden die wettelijk zijn gewonnen voor oktober 1999.
 
1.3.          Voor kleinschalige en familiale landbouw geldt op de eerste criteria een uitzondering voor zover hij valt onder de fiscale categorie van 4 modulen met een beperking tot 25% van het nuttig landbouwoppervlak.
1.4.          De eigendom, waarop de soja wordt verbouwd, mag niet zijn samengesteld uit of vergroot zijn met stukken land van minder dan 200 ha, verworven na oktober 1999. Dit geldt in het bijzonder als deze afkomstig is van gronden in het kader van schikkingen rond de Landbouwhervorming.
 
1.5.          De soja-aanbieders moeten een verklaring tekenen dat zij in orde zijn met ‘s lands wetten inzake milieu en arbeidsverhoudingen.
                daarbij ook in het oog te houden :
–          De boer moet zijn eigendom op wettige wijze hebben verworven : de kopers zouden geen productie moeten opkopen van gronden die onwettige eigendom of geen private eigendom zijn. Pachters moeten hun pachtcontract tonen.
–          Er zou een protocol moeten worden opgemaakt en worden opgevolgd mbt. het wettelijke eigendomsvoorbehoud; de permanent beschermde gebieden moeten worden gerespecteerd.
(specifiek in het kader van de Braziliaanse wetgeving.)
 
1.6.          Koop niet van aanbieders die soja produceren in streken waar – zonder dat een oplossing is bereikt die als
redelijk kan worden beschouwd voor de zwakkere partij – voortdurende sociale conflicten rond landeigendom waren of nog zijn.
 
1.7.          Er moet sprake zijn van volledige transparantie van de handelstransacties in de gehele sojahandelsketen,
waarbij de opkopers jaarlijks een sociale reportage overleggen van hun commerciële activiteiten. Daarin behoort gespecificeerd te worden welk aankoopvolume komt van Braziliaanse familiale landbouw.
 
1.8.          Iedere handelsonderneming of -groep moet tenminste 20% van haar totale jaarlijkse soja bij voorkeur
betrekken van de familiale landbouw via een van haar eigen [familiale landbouw-]coöperatieven.
 
1.9.          Voor het voornoemde aandeel komen als aanbieders alleen in aanmerking die familiale boeren die op ten
hoogste 2/3 van hun gronden soja telen, om zodoende monocultuur te vermijden. Monocultuur wordt beschouwd als fundamenteel in strijd met familiale productie.
 
1.10.        De productie mag niet afkomstig zijn van oerwoudgebieden die ontbost zijn na 31 december 2003.
 
1.11.        En evenmin van na december 2003 voor landbouwdoeleinden drooggelegde moerassen.
 
1.12.        Het moet gaan om conventionele soja of om biologisch geteelde soja (dus geen ggo-soja).
 
2. Middel-lange en lange termijn
Vanaf het teeltseizoen 2005-06 wordt een stap-voor-stap-invoering voorgesteld. Er is wat tijd nodig voor de producenten om zich dit eigen te maken. Er moet een satelietcontrolesysteem op gang komen ter bewaking. Dat vraagt inschakeling van vakbonden en van milieuorganisaties van overheidswege en vanuit de samenleving. Er moet een fonds worden gevormd om te voorkomen dat de kosten van controle en certificatie tezeer gaan drukken op de producenten. Een meer nauwkeurige omschrijving van de criteria moet plaatsvinden tijdens het onderhandelingsproces dat zich op lange termijn ontwikkelt. Navolgende lijst van thema’s moet worden beschouwd als een eerste indicatie waarom het gaat.
 
De criteria voor de middel-lange en lange termijn zijn :
2.1.          Regels zouden moeten worden aangenomen voor zg. "goede landbouwpraktijken" volgens de richtlijnen van de
                FAO, en in Brazilië volgens EMBRAPA, ATER, FMT enz.
 
2.2.          De soja-aanplant zou een aaneengesloten gebied van 200 ha niet moeten overschrijden.
 
2.3.          Vergroting van aangrenzende bossen met streekeigen vegetatie met het oog op behoud van de biodiversiteit en
het vormen van een schuilplaats voor flora en fauna. En ook het tot stand brengen van ecologische verbindingsgebieden.
 
2.4.          Een tewerkgestelde in de sojaproductie mag geen geringer maandsalaris hebben dan viermaal het minimumloon. In Brazilië komt dit ongeveer overeen met 250 euro per maand.
 
2.5.          De tewerkgestelden moeten delen in de resultaten doordat 2% van de verkoopwaarde onder hen wordt
                verdeeld via een systeem van deelname en participatie afhankelijk van productiviteit en gewerkte tijd.
 
2.6.          Bedrijven, die kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen en zaden [voor de sojateelt] aanleveren en gelieerd zijn
aan een onderneming die soja opkoopt, moeten voornoemde criteria aanhouden wanneer zij aan producenten kredieten verlenen.
 
2.7.          Private financiële instellingen zouden al deze criteria moeten opvolgen, in het bijzonder bij het toestaan van
krediet aan (groepen van) bedrijven die dat zouden gebruiken ter financiering van teeltinputs voor producenten. Behalve omtrent de kredieten als hiervoor beschreven zouden we nog de volgende aanbevelingen willen toevoegen:
–          Het toestaan van kredieten aan een lagere rente ter stimulering van het gebruik van reeds eerder ontboste gebieden, verwaarloosde en verlaten weidegronden;
–          Het vestigen van kredietlijnen met een gunstige rente voor aanplanten van een tot 200 ha beperkte omvang met het oog op het vormen van verbindingszones voor inheemse vegetatiesoorten.
 
2.8.          Private financiële instellingen zouden geenkrediet moeten verstrekken voor soja-aanplantingen die niet gericht
zijn op het vervullen van economische en ecologische zonering, waar die bestaat.