Ga naar de inhoud

Boerenbetogingen: het lijkt wel of ze zich altijd al voorgedaan hebben. Op school leerden we over de Boerenkrijg, maar de meest beklijvende uit de recentere geschiedenis was die tegen het plan Mansholt (1971). Daarna volgden er nog tientallen, de ene al dramatischer en spectaculairder dan de andere. Denken we aan de duizenden liters te goedkope melk die met beertonnen massaal over akkers gesproeid werden, of de protestblokkades tegen supermarkten die varkensvlees onder de kostprijs verkopen.  

 Toch komt een boer niet zomaar op straat. Daarvoor is de werkdruk thuis veel te groot. Maar als de crisis en het besef van onrecht te groot worden, moet de stoom van de ketel. Dikwijls gaat het om te lage prijzen: af en toe gratis werken gaat soms nog, maar als het bedrijf continu in het rood staat, is het bestaan zelf bedreigd. De boer beseft maar al te goed dat het niet zijn schuld is. Hoe groot ook zijn inzet en zijn vakbekwaamheid zijn, tegen de overmacht van “de markt” is hij niet opgewassen. Onrechtvaardig, want de verdere schakels in de keten profiteren van zijn gratis werk en van de miserie en onzekerheid voor hem en voor zijn gezin.  

Het gebrek aan doorzichtigheid van de wereldwijde markt en het bestaan van dominante posities –een handvol kopers tegenover veel meer “aanbieders”-, brengen mee dat de te lage en hoe langer hoe meer ook volatiele prijzen van landbouwgrondstoffen, zowel plantaardige als dierlijke, een structureel gegeven zijn. Door de afbouw (liberalisering) van het gemeenschappelijk markt- en prijsbeleid is de bedrijfsonzekerheid in de landbouw vanzelfsprekend nog verder toegenomen. Als reactie op de te lage prijzen, heeft de sector aan de individuele akkerbouwer, tuinder, veeboer, enz.. de schaalvergroting en specialisatie als enige strategie voorgesteld.

Dat de concentratie van de productie, zowel qua bedrijfsgrootte als op regionaal vlak, ook milieuproblemen meebrengt, weten we al langer. In de akkerbouw gaat het bijvoorbeeld om erosie van de grond ten gevolge van monocultuur, van te grote percelen op hellingen en van het gebruik van zware machines in ongunstige condities. In de veehouderij gaat het om overbemesting en vervuiling van bodems, van water en lucht.   

Terecht heeft de overheid maatregelen genomen om natuurgebieden te beschermen. Maar eigenlijk gaat het daarbij vooral om symptoombestrijding. In de realiteit is de leefbaarheid van natuurgebieden immers maar echt mogelijk indien de activiteiten van de mens in de ruime omgeving van die gebieden geen grenzen overschrijdt.  

Daarbij komt nog de nefaste “hokjes”-aanpak. Ieder denkt zijn ding op zijn terrein te kunnen doen. Tot het moment daar is van de onvermijdelijke confrontatie met de realiteit: de met ammoniak beladen lucht van boven het landbouwgebied beïnvloedt natuurlijk ook het aangrenzende natuurgebied en/of woongebied.

En daar knelt nu juist de schoen. Immers, het scenario zit zo in elkaar dat de boer moet groeien om zelf te overleven: onophoudend grenzen verleggen in de bedrijfsomzet, de landbouw- en dierproductie. Een scenario dus met steeds minder boeren, steeds grotere bedrijven, steeds meer productie per bedrijf. De grenzen van de sociale en van de duurzame productie worden daardoor gestadig en structureel overschreden. Maar wanneer nu ook in het nabijgelegen natuurgebied het alarmpeil bereikt is, moet er uiteindelijk ingegrepen worden.

Welke ingrepen gebeuren er? Niet het landbouwbeleid sociaal-economisch aanpassen waardoor de oorzaak van de productiedruk zou wegvallen. Wel bewust kiezen voor “collateral damage”: in dit geval de honderden rode en oranje bedrijven die op korte tot middellange termijn uit het circuit zullen vallen.

De heel recente uitingen van boerenwoede, met de bosjes zwarte vlaggen als decor voor de scherpe protestslogans die ze aangebracht hadden op hun tractoren, langs het parcours van populaire wielerwedstrijden, met als centrale noodkreet: “stop de waanzin”, waren natuurlijk heel begrijpelijk en ook terecht.

Minder begrijpelijk was het dat de Boerenbond zélf er bij de Vlaamse Overheid op had aangedrongen om de brieven -groene, oranje, rode- naar de bedrijven te versturen. Er moest immers duidelijkheid komen. Maar wélke duidelijkheid? In elk geval is daarmee andermaal bevestigd dat Boerenbond als landbouworganisatie geen hokjes-overschrijding wil, noch een ommezwaai van het heersend sociaal-economisch bestel. Bovendien is deze organisatie, in de wetenschap dat de rode en oranje brieven veel ontreddering en nog meer onzekerheid in boerenfamilies zouden teweegbrengen, in ergerlijke mate haar boekje te buiten gegaan.  

Boeren en gewone belastingbetalers zullen eens te meer wel opdraaien voor de schade. En de natuur zal niet gered worden. Beschamend en immoreel.

Een minderheid van de boeren en tuinders sloeg ooit een andere weg in: ze kozen voor de korte voedselketen in verschillende schakeringen en varianten en/of ontwikkelden nevenactiviteiten zoals toerisme, zorgboerderijen. Of nog anderen schakelden om naar de biologische landbouw. Maar deze keuzes zijn nog steeds niet altijd zo evident, want de “klassieke” strategie van specialisatie en vergroting is meteen ook een keurslijf, dat strak aangespannen is en dikwijls enkel nog “ontwikkeling” of groei in een welbepaalde richting toelaat. Het is niet altijd zo vanzelfsprekend om los te komen uit het web van bestaande bedrijfsstructuren en andere feitelijke situaties, zoals de ligging van het bedrijf, de opleiding van de boer, de invloed van collega’s en van organisaties, de beschikbare arbeid, de mate van financieringslasten, contracten, enz.

25 jaar geleden schreef Wervel: “Minder varkens, meer prijs”. De urgentie voor meer lef is alleen maar toegenomen.