Ga naar de inhoud

De Vlaamse landbouwadministratie publiceerde begin dit jaar een interessante studie over de hypothetische zelfvoorzieningsgraad van Vlaanderen met betrekking tot voeding: “Food footprint – welke oppervlakte is nodig om de Vlaming te voorzien van lokaal voedsel? – Een theoretische denkoefening”

Voetafdruk van voedsel

We juichen ten zeerste toe dat de onderzoekers zich waagden aan het in kaart brengen van de voetafdruk van ons voedsel, want dat is niet makkelijk. Deze eerste aanzet moet natuurlijk wel een vervolg kennen, te beginnen met een maatschappelijk debat over de landbouwmodellen die toekomst hebben in Vlaanderen. De Vlaamse food footprint [voedselvoetafdruk] is berekend op de gangbare manier van produceren en het huidige consumptiepatroon. Die is niet duurzaam: niet voor de boer, niet voor de maatschappij.

Welke oppervlakte is nodig om Vlaanderen te voorzien van lokaal voedsel?

Moeilijke vraag. Er moeten verschillende vooronderstellingen en vereenvoudigingen gemaakt worden, maar het blijft een boeiende denkoefening. De conclusie ervan luidt dat er per inwoner 1.282 m² nodig is of 808.700 ha voor alle Vlamingen samen. Ter vergelijking: het Vlaamse areaal met landbouwbestemming bedroeg in 2011, 732.000 ha. Een simpele conclusie zou dan kunnen zijn dat Vlaanderen ongeveer 75.000 ha landbouwgrond te kort heeft om zelfvoorzienend te zijn. De kranten keken alvast niet verder dan hun neus lang is: “Er is onvoldoende landbouwgrond om ons lokaal te voeden”, kopte De Standaard tendentieus.

Geen zelfvoorziening zonder…

Zelfvoorziening is een mooi goed en binnenkort misschien zelfs pure noodzaak, gezien alles wat op ons afkomt: klimaatverandering, verstedelijking, biodiversiteitsverlies, bodemdegradatie, noem maar op. Maar dat sommige boerenorganisaties, met minister-president Kris Peeters op kop, de mogelijkheid van een zelfvoorzienend Vlaanderen nu aanwenden om de ruimte voor landbouw te vrijwaren is een brug te ver.  Alsof zelfvoorziening – of een gesloten voedselsysteem – voor hen ooit een item is geweest. De Vlaamse landbouw, de veehouderij bij uitstek, is nog nooit zo afhankelijk geweest van import van over de hele wereld.

Een voorbeeld: de Vlamingen verorberen ongeveer 1,86 miljoen varkens per jaar. Dat is nog geen vijfde van het aantal varkens dat jaarlijks in Vlaanderen wordt geslacht. Toch is er binnen de huidige regering geen draagvlak om de veestapel een beetje in te krimpen, laat staan tot op het niveau van zelfvoorziening. Het is dus fundamenteel oneerlijk van deze actoren om op basis van zelfvoorziening meer ruimte te claimen voor een niet-duurzaam landbouwmodel. Bond Beter Leefmilieu: “Het tekort aan ruimte is niet de voornaamste reden waarom de Vlaming niet in staat zou zijn zichzelf te voeden. Het obstakel is het huidig landbouwmodel, dat de principes van grondgebonden veeteelt en gesloten kringlopen niet toepast.”

… zonder stil te staan bij ons consumptiepatroon

Ook over het huidig Vlaams consumptiepatroon valt iets te zeggen. Bijna drievierde van de benodigde 808.700 ha grond wordt ingenomen door veevoeders. Naast grasland, gaat twintig procent van het totale ruimtebeslag op in granen voor diervoeders, terwijl 25 procent nodig is voor de teelt van eiwitgewassen als sojavervanger. Vleesmatiging, idealiter Zondag Vleesdag, zou zelfvoorziening in Vlaanderen al meteen mogelijk maken. Minder vlees is bovendien goed voor de gezondheid.
Verder zou 60.000 ha (7%) grond nodig zijn voor de teelt van koolzaad voor allerhande gebak en sausjes. Niet dat we allemaal als monnik moeten leven, maar matiging is wellicht ook hier op zijn plaats. Dit consumptiepatroon kan in ieder geval evenmin als rechtvaardiging worden gebruikt om te eisen dat de landbouwruimte zou worden gevrijwaard.

Bewaar het landbouwareaal

Toch zijn er genoeg redenen om het huidige landbouwareaal wel te vrijwaren. Voor de veehouderij werd in de studie geen rekening gehouden met oppervlakte voor de buitenloop van dieren. Uitgaande van het huidige veehouderijmodel is dit ook niet nodig. Behalve melkkoeien zijn er amper dieren buiten te zien. Ook binnen is de ruimte beperkt: mestvarkens van 100 kg moeten het stellen met 1m², terwijl een vleeskip diezelfde vierkante meter moet delen met twintig lotgenoten. Is dit het stukje vlees dat we willen eten?

VoedingskwaliteitOok is in de studie gemakkelijkheidshalve abstractie gemaakt van de quasi landbouwgrondloze metropool Brussel. Willen we de arme Brusselaars voeden, dan moet er toch al gauw 15 à 20 procent meer voedsel geproduceerd worden.

De belangrijkste reden om het landbouwareaal te behouden is dat het huidige landbouwmodel tegen zijn grenzen aanbotst. We moeten niet alleen in de vlakte kijken, maar ook in de diepte: het is dramatisch gesteld met onze bodem. Niet-duurzame grondbewerkingen en chemische bemesting hebben geleid tot bodemdegradatie en historisch lage humusgehaltes, waarbij de kritische grens van 1% organische stof niet veraf is. Dat weerspiegelt zich ook in de daling van de voedingswaarde van ons voedsel. De micro-nutriënten- en vitaminegehaltes in onze voeding gaan er al jarenlang gestaag op achteruit (zie tabel). Er moet een ander, agro-ecologisch landbouwmodel komen, voor onze gronden letterlijk zijn uit-geboerd.

Zelfvoorziening kan!

Wervel gelooft dat een agro-ecologische zelfvoorziening in Vlaanderen mogelijk is, met een extensieve houderij van herkauwers als hoeksteen. Ongeveer een derde – of 250.000 ha – van het Vlaamse landbouwareaal is grasland dat door herkauwers kan worden beheerd en gevaloriseerd in zuivel en vlees. Het aandeel éénmagigen (varkens en kippen) moet tot een minimum herleid worden en wordt idealiter alleen geteeld op rest- en afvalstromen uit andere voedingssectoren. Met agro-ecologische intensiveringstechnieken, zoals agroforestry, kunnen ruimte en andere productiemiddelen efficiënter benut worden. Zo brengen graan en noten meer op in combinatieteelt. Een agro-ecologisch landbouwmodel met lokale afzet zal de landbouw ook economisch ten goede komen.

Laat ons hopen dat deze studie een debat op gang brengt, waaruit de juiste vragen voortvloeien voor verder onderzoek.

Benny Van de Velde