Ga naar de inhoud

Voor plattelandsbeleid op Europees vlak ingang vond, had dit begrip al een geschiedenis in de Derdewereld, daar gebracht via het ontwikkelingswerk na WOII. Het daarmee gepaarde paternalisme drukte ook zijn stempel op de eerste aanzetten van plattelandsbeleid in Europa. Het beleid van de Europese gemeenschap was deels regionale ontwikkeling van algemene aard en deels landbouwbeleid. Programma's en daaraan verbonden fondsen liepen soms kris-kras dooreen.

Begin van de jaren 1960 was er een markt- en prijsbeleid. De afdeling garantie stond voor het prijsbeleid en de afdeling oriëntatie was gericht op structurele en natuurlijke verschillen in de diverse regio's van aanvankelijk de 6 EEG-landen. Mansholt bracht versnelling: er werd gewerkt aan het prijsbeleid zoals dat van zuivel en granen, maar ook aan landbouwstructuren. Een eerste stap naar differentiatie in het landbouwbeleid werd gezet: niet alles moet in elke regio gelijk worden behandeld. Er kwam aandacht voor de boeren in minder gunstige gebieden, zoals bergachtige streken. Zo kwam de eerste aanzet tot stand van wat een plattelandsbeleid zou kunnen worden genoemd, maar vooral op de landbouw was gericht, en daarnaast een regionaal, meer algemeen ontwikkelingsbeleid om daarmee de samenhang tussen de lidstaten te vergroten en de welvaartsverschillen tussen de regio's weg te werken of althans te verminderen. Bij de toetreding van Spanje en Portugal kwam dit in een stroomversnelling.

Het is duidelijk dat regionale ontwikkeling niet alleen over het platteland gaat, maar ook over de steden en over de werkloosheid in het algemeen. Zo was er tegen het einde van de jaren 1980 een band gegroeid tussen landbouwstructuurbeleid en de territoriale aanpak, maar ook een kluwen van fondsen en programma's. Er was dringend meer afstemming nodig.

Hoe liggen vandaag de kaarten ?

Men onderscheidt op Europees niveau fondsen, doelstellingen en programma's. Toch is het nog steeds niet zo dat voor één doelstelling één programma geldt. Fondsen worden beheerd door directoraten-generaal, zoals DG landbouw, DG werkgelegenheid, DG ontwikkeling, die ieder hun eigen agenda hebben.

Zo bestaan er Interreg-projecten die over de nationale grenzen heen werken. Het doel is om in diverse landen dezelfde problematiek aan te pakken, maar ook om Vlaanderen en Wallonië aan één tafel te krijgen door er streken in Frankrijk bij te betrekken. Zo zijn er geformuleerde doelstellingen en indirecte gevolgen.

Een ander communautair initiatief zijn de leaderplus-projecten, die tot stand komen met middelen uit de pot van landbouw. De bedoeling daarvan is om plaatselijke groepen te laten experimenteren met een nieuwe aanpak van streekontwikkeling, die door werking van onderop vernieuwend kan werken.

De plattelandsactoren zijn niet alleen de overheid maar ook plaatselijke vzw's, waaronder boerenorganisaties en andere initiatieven. Vanaf 2007 is de leaderwerking geïntegreerd in het programma voor plattelandsontwikkeling (PDPO). Er is dus geen apart programma meer, en ook geen apart fonds.

Nieuwe periode : 2007 -2013

Er is een nieuwe periode ingegaan, maar de regelingen lopen achter en nog niet alle programma's zijn bekend. Vanaf nu is er één fonds voor plattelandsontwikkeling.

Het landbouwbeleid heeft twee pijlers:

  • eerste pijler: markt- en inkomensbeleid, waaronder het systeem van toeslagrechten, dwz. directe inkomenssteun, gekoppeld aan voorwaarden, waarvoor men het woord cross compliance gebruikt. Het gaat hier om het handhaven van goede landbouwgebruiken, en het in acht nemen van milieuaspecten en dierenwelzijn. Cross compliance behoort dus tot de eerste pijler en maakt geen deel uit van het plattelandsbeleid.
  • tweede pijler: plattelandsbeleid, dat vanaf nu put uit één fonds en geschreven is in functie van de Lissabon- en Göteborg-strategie. "Lissabon" betreft economische ontwikkeling en "Göteborg" duurzame ontwikkeling in Europa.

Lidstaten moeten een strategienota maken over hun plattelandsbeleid. Het programma valt in drie assen uiteen. Aan de derde as zit nog een zijtak vast, die in de plaats is gekomen van de vroegere leaderprojecten.

  1. economische aspecten: ondersteuning van de concurrentieverbetering in land- en tuinbouw; bedrijfsadviezen voor markt- en prijsbeleid. Steun tot investering in een tractor behoort tot de eerste as, maar ook steun voor het zetten van een varkensstal. Voor een wiedmachine wordt dan weer een hoger percentage steun gegeven dan voor de aanschaf van een tractor. Merk op dat fondsen uit plattelandsbeleid niet alleen beschikbaar zijn voor beheer van natuurelementen in het landbouwgebied maar ook voor directe investeringen.
  2. landbeheer: Het gaat hierbij om agromilieumaatregelen, bv. om natuurelementen in het agrarische gebied te beheren of om minder te bemesten, maar ook om steun voor energiegewassen en hektaresteun voor de biolgische landbouw.
  3. leefkwaliteit op het platteland: Dit betreft niet enkel landbouw, maar in het algemeen gebiedgerichte werking ; zelfs een parochiehuis kan subsidie ontvangen.
  4. (heette vroeger leaderplus): fondsen ter ondersteuning van plaatselijke groepen in geselecteerde gebieden.

Er is een streven naar overheveling van middelen uit pijler 1 naar pijler 2; men spreekt hierbij over modulatie. Op dit moment zien we een verlaging van de EU-middelen voor pijler 2, maar omdat de aandacht wordt verlegd van pijler 1 naar pijler 2, dwz. het plattelandsbeleid aan belang wint, is er nood aan verschuiving van de middelen.

De toedeling van de middelen uit pijler 2 is voor een stuk opgelegd, voor een stuk ook vrij :

10 % moet minstens in as 1, 25% minstens in as 2, en minstens 10% in as 3; voor de rest, dat is 55% mag ieder land beslissen wat het wil doen. De middelen voor de leaderwerking kunnen in principe gespreid worden over de verschillende assen, maar Vlaanderen beperkt dit tot as 3.

Vlaanderen richt verder alle beschikbare middelen op as 1, dwz. 65% (10 + 55%). Het VLIF is een zeer zware post. Andere landen stoppen veel meer middelen in as 2 en 3. Vlaanderen beperkt zich wat betreft as 2 en 3 tot het minimum.

Leterme heeft de bovengrens afgeschaft voor bedrijven die meer dan 10 werknemers hebben; vroeger was het zo dat investeringsteun alleen gold voor bedrijven die ten hoogste 10 arbeidskrachten te werk stelden. Gevolg : glastuinbouw int veel van het as 1 budget. Vlaanderen gaat sterk voor het economisch aspect.

Vlaams niveau

Voor Vlaanderen is er een nieuwigheid, Leterme was de eerste minister voor het platteland. De middelen waarover hij beschikte, waren beperkt tot wat er van Europa kwam plus nog een paar kleine potjes.

Plattelandsbeleid is horizontaal beleid, dwz. de meeste onderwerpen vallen onder diverse ministeries : landbouw, leefmilieu en natuurontwikkeling, welzijn (huisvesting en armoede op platteland), enz

Men zoekt naar een evenwicht. Er is op Vlaams niveau een plattelandsoverleg opgericht ter coördinering van het horizontaal beleid – dat heet Interbestuurlijk Plattelands Overleg IPO, overleg tussen de verschillende kabinetten in werkgroepen, die de minister adviseren. Zo komt er b.v. rond hoevetoerisme, rond leegstand van bedrijfsgebouwen, e.d. vanuit IPO (dus de verschillende beleidsdomeinen) een gezamenlijk advies aan de minister van platteland. Om beleid zichtbaar te maken zijn enkele pilootprojecten opgestart, zoals rond gebied Merode, rond buurtwinkels, rond hopteelt e.d.