Ga naar de inhoud

Midterm review Gemeenschappelijk Landebouw Beleid, GLB, 26 juni 2003

hoofdlijnen, ontleend aan persbericht van de EC:
•    een enkele bedrijfstoeslag die losstaat van de productie ; beperkte gekoppelde elementen mogen worden gehandhaafd om te voorkomen dat productie wordt opgegeven.
•    die toeslag zal afhankelijk worden gesteld van de naleving van normen op het gebied van het milieu, de voedselveiligheid, de gezondheid van dieren en planten en het dierenwelzijn, en van de eis dat alle landbouwgrond in een uit landbouw- en milieuoogpunt goede staat wordt gehouden ("randvoorwaarden")
•    vanaf 2005, een krachtiger beleid inzake plattelandsontwikkeling met meer EU-geld en nieuwe maatregelen om milieuzorg, kwaliteit en het dierenwelzijn te bevorderen en om de landbouwers te helpen aan EU-normen op productiegebied te voldoen.
•    een verlaging van de rechtstreekse betalingen ("modulatie") aan grotere landbouwbedrijven om het nieuwe beleid inzake plattelandsontwikkeling te kunnen financieren.
•    een mechanisme voor financiële discipline om ervoor te zorgen dat de voor de periode tot 2013 vastgestelde landbouwbegroting niet wordt overschreden (adder onder het gras).
•    herziening van het GLB-marktbeleid in bepaalde sectoren:
1.    asymmetrische prijsverlagingen in de zuivelsector : de interventieprijs voor boter wordt over vier jaar met 25% verlaagd, wat een extra verlaging met 10% betekent in vergelijking met Agenda 2000, terwijl de in het kader van Agenda 2000 overeengekomen verlaging met 15% over drie jaar voor mageremelkpoeder wordt gehandhaafd;
2.    de maandelijkse verhogingen in de sector granen worden gehalveerd en de huidige interventieprijs wordt gehandhaafd;
3.    hervormingen in de sector rijst, durumtarwe, noten, zetmeelaardappelen en gedroogde voedergewassen.

Hieraan moet nog worden toegevoegd dat de EC per 9 mei 2004 in een brief aan de WTO-lidstaten heeft aangeboden om alle exportsubsidies op termijn te schrappen mits ook alle andere dat doen.

Tot zover de herzieningen sinds zomer 2003.

Dan nog een vogelvlucht over Agenda 2000:

Het EU-landbouwbeleid steunt op twee pijlers. In de eerste pijler zit het traditionele markt- en prijsbeleid. In de tweede pijler zit de steun voor plattelandsontwikkeling. Daarin krijgen boeren geld omdat ze bv. de natuur en de open ruimte beheren. De subsidies uit de eerste pijler komen volledig voor rekening van de EU-begroting ; de steun uit de tweede pijler moeten de lidstaten voor een deel cofinancieren. Momenteel gaat het leeuwendeel van de EU-landbouwbegroting naar de eerste pijler. Alle lidstaten zijn het erover eens dat de tweede pijler – de plattelandsontwikkeling – meer geld moet krijgen. Ze zijn het oneens over de vraag waar dat geld precies vandaan moet komen.

In de eerste pijler zitten de exportsubsidies, de prijssteun, de quotaregeling voor melk en suiker en – sinds 1992 – de directe inkomenssteun voor rundvlees en granen. Onder druk van de lopende WTO-onderhandelingen zal de EU fors het mes moeten zetten in de handelsverstorende exportsubsidies. Vlaanderen vindt dat het geld van die subsidies alvast naar de tweede pijler kan vloeien. De quotaregeling voor suiker en melk is een succes : ze waarborgt de boeren een redelijke prijs voor hun product én vermijdt marktverstorende productieoverschotten (althans in de zuivelsector), wat dan weer de onderhandelingspositie van de EU bij de WTO versterkt. Vlaanderen pleit er daarom voor om de productie te blijven beheersen en de quotaregeling te behouden.

Voor granen en rundvlees heeft een quotaregeling zoals in de zuivelsector nooit bestaan. Een stelsel van interventieprijzen moest de boeren een redelijke prijs waarborgen. Toen die prijzen – mede onder druk van de WTO – begonnen te dalen, besloot de EU ze te compenseren met de directe inkomenssteun. Die steun hebben vooral de kleine bedrijven hard nodig. Dat ligt in landen zoals Duitsland en Groot-Brittannië enigszins anders dan in Vlaanderen, omdat genoemde grote landen veel bedrijven tellen met enorme oppervlakten. Voor dergelijke bedrijven maakt het weinig uit vanuit welke pijler zij hun geld krijgen : een dierenpremie uit de eerste pijler of een plattelandspremie uit de tweede pijler voor het grasland dat zij extensief beheren. Duitsland en Groot-Brittannië zijn bovendien netto-betalers : ze dragen meer bij aan de EU-landbouwbegroting dan ze terugkrijgen. Omdat de lidstaten de tweede pijler moeten cofinancieren, hebben Duitsland en Groot-Brittannië er belang bij dat de eerste pijler – met vooral de inkomenssteun – verder afkalft.

Voor Vlaanderen is dat anders, net zoals bv. voor Oostenrijk of Italië. Alle Vlaamse bedrijven zijn op Europese schaal relatief klein. Onze boeren hebben de inkomenssteun hard nodig om hun inkomen op peil te houden. Vlaanderen wil hem daarom graag behouden zien. Tot nu toe was de inkomenssteun gekoppeld aan het bebouwde areaal en de grootte vna de veestapel. Die regeling bevoordeelt de mastodontbedrijven en werkt de intensieve productie in de hand. Vlaanderen pleit daarom voor inkomenssteun per bedrijf , en niet alleen per hektare of per dier. Samen met onder meer Oostenrijk en Italië stelt Vlaanderen bovendien een herverdelende degressiviteit voor, met een bedrijfsplafond. Met degressiviteit wordt bedoeld dat de inkomenssteun voor de grote bedrijven trapsgewijs afneemt. Het afgeroomde geld gaat dan naar een Europees fonds, dat het herverdeelt over de lidstaten die steun nodig hebben om hun platteland leefbaar te houden. Vlaanderen wil overigens een heroriëntering van de plattelandsontwikkeling in de tweede pijler : verstedelijkte gebieden zoals Vlaanderen of Nederland moeten worden erkend als gebieden met specifieke problemen, omdat de landbouw juist daar erg belangrijk is voor het behoud van de open ruimte.

Ook over de zg. cross-compliance – de koppeling van de inkomenssteun aan milieuvoorwaarden – is er discussie. Een lidstaat zoals Nederland past die regeling nu al toe voor de maïspremie. Vlaanderen vindt cross-compliance alleen aanvaardbaar als ze in heel Eeuropa wordt toegepast en rekening houdt met specifieke lokale omstandigheden. Een norm van twee grootvee-eenheden per hektare bv. is anders in het dorre midden-Spanje dan in Baskenland, dat het hele jaar rond grasgroei kent. Overigens was de inkomenssteun bedoeld als compensatie voor prijsdalingen, zodat het niet eerlijk is om aan die compensatie nu strenge voorwaarden te koppelen. Vlaanderen vindt wel dat de EU met de tweede pijler duurzame productiemethodes zou moeten stimuleren. De samenleving, zo blijkt, vindt milieu en dierenwelzijn wel belangrijk, maar is niet bereid om ervoor te betalen. Een stimulerend beleid vanuit de EU ligt daarom voor de hand.

(het beeld van Agenda 2000 is ontleend aan Buitenkansen, september 2002)