Ga naar de inhoud

Er is een "halverwege"-evalutie van het PDPO (plattelandsontwikkelingsprogramma Vlaanderen) uitgekomen.  Dit plattelandsontwikkelingsprogramma loopt van 2000-2006.  Vlaanderen en Europa trachten hiermee de ontwikkeling van landbouw en platteland te ondersteunen.  De Vlaamse landbouwadministratie heeft de evaluatie, die dateert van 9 december 2003, op het internet geplaatst.  

De tussenevaluatie is uitgevoerd door een groot aantal instellingen in opdracht ALT, de Administratie Land- en Tuinbouw van het Vlaams Ministerie voor Leefmilieu en Landbouw.
 
Het aantal landbouwbedrijven en het landbouwareaal
Zoals hierboven reeds vermeld blijft het aantal landbouwbedrijven dalen in
Vlaanderen. Daartegenover staat dat het areaal cultuurgrond eerder stabiel is. In
onderstaande figuur wordt de evolutie van het aantal bedrijven en het areaal
landbouwgrond uitgezet voor de periode 1992 tot 2002. Hier valt onmiddellijk op dat
het aantal landbouwbedrijven van 2000 tot 2002 verder bleef dalen. Aan de andere
kant zien we voor de oppervlakte cultuurgrond een toename tot 1998. Deze
“schijnbare” sstijging wordt echter verklaard door een betere registratie van het areaal
landbouwgrond in het kader van het Mestactieplan. Vanaf 1999 wordt eerder een
constante oppervlakte bereikt rond de 635.500 ha. Deze stabilisering van de
cultuuroppervlakte kan in belangrijke mate toegeschreven worden aan de
implementatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en daaraan gekoppeld het
vergunningenbeleid. Aangezien de totale oppervlakte stabiel is en het aantal
landbouwbedrijven blijft dalen, stijgt ook de gemiddelde bedrijfsoppervlakte. Door
schaalvergroting kan men kostenbesparend werken en op die manier concurrentieel
blijven ten opzichte van andere landen.

 De teelten en de veehouderij
In onderstaande figuur worden voor de belangrijkste teelten de evolutie weergegeven
naar oppervlaktes. Tuinbouwgewassen en nijverheidsgewassen winnen langzaam aan
oppervlakte. Aardappelteelt kent sinds 1999 een serieuze terugval.

Op dezelfde manier wordt in Figuur 9- 3 de evolutie weergegeven van het aantal
dieren in Vlaanderen. Er valt een algemeen dalende trend vast te stellen binnen de
Vlaamse veestapel. Vanaf 2000 is er een daling van het aantal varkens. Om de
mestoverschotten terug te dringen in deze sector in het kader van het mestactieplan,
werden een aantal opkoop- en uitstapregelingen getroffen die deze daling kan
verklaren. Het aantal pluimvee blijft sinds de dioxinecrisis in 1999 op een lager
niveau.

De tewerkstelling binnen de landbouw
Ondanks de continue daling van het aantal bedrijven, merken we op dat het aantal
arbeidskrachten veel geleidelijker afneemt. Het aantal arbeidskrachten is opgedeeld in
bestendige en niet-bestendige arbeidskrachten. Het NIS werkt niet met VAK, maar
met bestendige en niet-bestendige werkkrachten. Het gaat hierbij om de personen die
werken op landbouwbedrijven, los van het feit of zij een statuut hebben als
loontrekkende (RSZ) of zelfstandige (RSVZ). Bestendige arbeidskrachten werken
minstens halftijds. Niet-bestendige arbeidskrachten werken minder dan 20u/week of
minder dan 10 dagen/maand Het NIS veranderde in het jaar 2001 de definitie van
bestendige en niet-bestendige arbeidskrachten, vandaar de sprongen in de figuur. Het
totaal aantal werkkrachten kunnen we wel vergelijken met vroegere jaren. Opvallend
is dat in 2002 (tijdelijk?) de daling in de totale tewerkstelling een halt is toegeroepen.
Wat betreft de bestendige arbeidskrachten is er voor 2002 zelfs een lichte stijging ten
opzichte van 2001.

Het aantal werkkrachten per bedrijf kent echter een stijging. In Figuur 9-5 wordt de
evolutie van het aantal totale en het aantal bestendige werkkrachten per bedrijf
weergegeven. Het totaal aantal werkkrachten per bedrijf is met ongeveer 0,2
toegenomen per bedrijf. Deze stijging is toe te schrijven aan het stijgende aantal
bestendige arbeidskrachten per bedrijf. Tot en met 2000 was het aantal bestendige
werkkrachten per bedrijf nagenoeg constant, sinds 2001 is er een duidelijke stijging
van dit aantal bestendige arbeidskrachten tot 1,27.
Arbeidsinkomen

In Figuur 9-6 worden de gemiddelde arbeidsinkomens weergegeven van 1992 tot
2001. Voor alle jaren blijft het arbeidsinkomen per arbeidseenheid onder het
vergelijkbaar inkomen. Na het uitzonderlijk slechte jaar in 1998, steeg het
arbeidsinkomen opnieuw. In 2000 bereikte het 88% van het vergelijkbaar inkomen. In
2001 werd er een daling vastgesteld, het arbeidsinkomen per arbeidseenheid bedroeg
toen 78% van het vergelijkbaar inkomen.

 De gegevens in Tabel 12 hebben betrekking op heel België. Uit deze tabel haalt de
helft van de bedrijven nog geen arbeidsinkomen van 20.000 EUR per jaar per
volwaardige arbeidskracht. Ongeveer 75% van de bedrijven halen een
arbeidsinkomen per VAK dat onder het vergelijkbaar inkomen valt.

Zie: http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/plattelandsontwikkeling/index.html, kies dan voor “Evaluatie van het Vlaams programma voor plattelandsontwikkeling”.  Op dezelfde site is ook een powerpoint-presentatie waar je in vogelvlucht de hoofdlijnen van de evaluatie terugvindt.