Het nieuwe landbouwbeleid 2003
Het nieuwe landbouwbeleid: van hetzelfde laken een broek!?
Vorige week werd een compromis klaargestoofd voor een hervorming van het landbouwbeleid. Vier jaar Agenda 2000 waren blijkbaar een maat voor niets. Daarover zijn we het ondertussen al eens geraakt. Maar is deze hervorming zo veel beter? Zal Fishler er nu in slagen om de Europese landbouw milieu- en diervriendelijker te maken? Zal het beleid eenvoudiger zijn? Zullen de boeren eindelijk een stabiel en degelijk inkomen hebben?
Misschien is het nog te vroeg om hierop een antwoord te formuleren. Want er is inderdaad heel wat ruimte gelaten om dit compromis in te vullen. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid lijkt immers hoe langer, hoe meer op een Europese grabbelton, waar elk land ’t een en ’t ander kan opvissen. Hoe je dat doet zal de commissie worst wezen. Als de begroting klopt en als we goede punten krijgen op de WTO-onderhandelingen, dan is de opdracht volbracht.
De echte vragen blijven echter onbeantwoord. Het effect op het inkomen van de boer voorspellen, is immers nog koffiedik kijken. Dat hangt af van de keuzes die de lidstaten zullen maken. En daar is heel wat manoeuvreerruimte. En de beloofde stabiliteit lijkt weinig betrouwbaar. Stabiliteit en lange-termijn-perspectieven werden bij Agenda 2000 ook beloofd, maar deze wordt met de nieuwe hervorming onder tafel geveegd.
Zullen de boeren in het zuiden dan minder last hebben van onze export-roeping? Volgens Fischler wel. De Europese prijzen komen dichter bij de wereldmarktprijzen. We gaan minder exportsubsidies uitkeren, dat is dus in de sjakos. Maar we blijven wel exporteren. En of dat nu subsidies zijn per ton vlees, per koe of per bedrijf, het blijft gesubsidieerde export. De rest is boerenbedrog. De kans is zelfs groot dat onze export nog toeneemt. We zullen de wereldmarkt misschien wel anders verstoren, maar zeker niet minder.
Maar voor het milieu moet deze hervorming een zegen zijn. Daar voelt de Europese commissie zich ge-ruggesteund door een deel van de milieubeweging. Voor het toekennen van premies, zullen de boeren immers moeten aantonen dat zij voldoen aan een aantal milieumaatregelen. Dat is de zogenaamde ‘cross-compliance’. Maar heeft iemand deze maatregelen of normen al gelezen? Gaat de import van veevoeders in onze havens stopgezet worden? Gaan er minder dieren per ha mogen grazen? Of moeten de geldende regels gewoon nog eens op een extra formulier ingevuld worden?
Vreemd toch, want het beleid ging eenvoudiger worden. Ja, zegt Fishler. De bedrijven zullen slechts één premie moeten aanvragen per bedrijf. Dat is toch eenvoudig. Maar de oppervlakte-aangifte zal wellicht blijven, de bio-premie kan aangevraagd worden, de beheerovereenkomsten blijven wellicht, er komt een premie voor het omzetten van maïs naar gras-klaverweide, misschien wordt er een weidepremie ingevoerd. En bovendien zullen heel wat boeren een audit moeten doen om te checken of ze voldoen aan de gestelde eisen voor milieu en dierenwelzijn. Ook dat zal wellicht gepaard gaan met de nodige formulieren… Zou dat echt zo veel eenvoudiger worden?
Wervel (Wergroep voor een Rechtvaardige en Verantwoorde landbouw) vreest dan ook dat deze hervorming van hetzelfde laken een broek is. Het is de zoveelste aanpassing van het beleid in functie van het landbouw- en handelsmodel dat door WTO en enkele andere instellingen naar voren wordt geschoven, gedicteerd wordt. Wervel pleit dan ook voor een nog grondiger door elkaar schudden van het Europees landbouwbeleid. Er moet een nieuwe wind komen, een nieuwe politiek, gesteund op een drietal essentiële peilers.
Een eerste basisidee is dat voedsel best zo dicht mogelijk bij de consument geproduceerd wordt. Op die manier worden nutteloze transporten vermeden. De producten kunnen ook verser verbruikt worden, dat is een surplus voor de kwaliteit van ons voedsel. Kortere ketens verminderen de anonimiteit en het risico op voedselschandalen, en ze motiveren landbouwers om de beste kwaliteit voor te leggen.
Dit betekent niet dat Wervel elke vorm van handel in voedsel uitsluit. In functie van de behoeftes kan er uiteraard voedsel verhandeld worden tussen de landen en de regio’s. Maar dit moet beperkt blijven tot wat echt nodig is. Misschien strookt dit niet met de zogenaamde “logica van de markt”. Dat kan best, maar het moet duidelijk zijn dat het gaat over voedsel. Niet over waspoeder. De productie van voedsel is zo complex, zo nauw verbonden met natuurlijke processen, dat ze niet kan overgelaten worden aan de logica van de markt. Het verhaal is iets ingewikkelder.
Een tweede basisidee is een rechtvaardige prijs voor de producten die boer of tuinder hebben geteeld. Enerzijds moet de prijs tot een billijke vergoeding leiden voor de arbeid van de land- en tuinbouwer. Anderzijds moet de kostprijs voor eventuele schade aan het milieu in de prijs verrekend worden. Om dit praktisch mogelijk te maken, moet de overheid minimale prijzen voorop stellen. Handel in landbouwproducten beneden deze prijzen, moet radicaal verboden worden.
Op dit moment bestaan er binnen de EU al een soort van minimum prijzen. Maar dit zijn de prijzen voor interventie (het opkopen van overschotten door de overheid). De bestaande minimumprijzen zijn de resultante van een politiek compromis, ze weerspiegelen op geen enkele manier de kostprijs van de producten.
Een derde basisidee is die van productiebeheersing. Simpel gesteld betekent dat: genoeg produceren, maar niet te veel. Al wat we zelf kunnen produceren (volgens bodem, klimaat, oppervlakte enz.), produceren we best zelf. Dat is ecologisch het meest verantwoord.
Enerzijds houdt productiebeheersing in dat er geen structurele overschotten ontstaan. Als er een te veel is op de Europese markt, zullen een aantal landbouwers hun producten niet meer van de hand kunnen doen. En dat is nefast. Daarvoor is het essentieel dat de overheid systemen van productiebeheersing voorziet.
Productiebeheersing betekent anderzijds dat het beleid de nodige stimuli voorziet om voldoende te produceren. Dat kunnen subsidies zijn. Maar dit is wellicht niet nodig omdat we eisen dat niet onder de kostprijs verhandeld mag worden. In die minimale kostprijs zit uiteraard ook de vergoeding voor een rechtvaardig loon voor boer en tuinder. De nodige stimuli kunnen subsidies zijn, maar het kan ook bestaan uit voorlichting, vorming, de beschikbaarheid van grond.
Concreet kan dit voor Vlaanderen bvb. betekenen dat de overheid moet zorgen voor de nodige ruimte om aan landbouw te doen. Het is niet voldoende dat er in de Westhoek en in de Noorderkempen nog wat aan landbouw gedaan kan worden. Ook dicht bij de steden, waar de consumenten zitten, moet er landbouw zijn. Dat maakt het immers mogelijk om een korte keten tussen producent en consument te stimuleren. In andere landen moet de overheid deze stimuli wellicht heel anders invullen. Dat moet precies de eigenheid van een Europees landbouwbeleid zijn.
Het is daarbij uiteraard van belang te vermijden dat onze markten overspoeld worden met buitenlandse producten. Daarom moet de overheid opnieuw importheffingen kunnen opleggen. We gaan er immers van uit dat voedsel importeren een recht is, geen plicht (in tegenstelling tot wat WTO ons vandaag oplegt). Hoeveel graan, hamburgers of bloedworst we nodig hebben, moet niet gedicteerd worden door enkele multinationals. Alleen wat we nodig hebben, voeren we in. Dat is de basisidee.
Het is evident dat dit verhaal alleen opgaat, als er een nieuwe internationale context komt. Het dictaat van de WTO zal plaats moeten maken voor het recht op een eigen landbouwpolitiek, voor het recht op een eigen markt. Daarvoor is er een lokaal beleid nodig. In Zimbabwe zal dit anders zijn dan in Vlaanderen. Maar ook in Hongarije is er wellicht een andere landbouwpolitiek nodig dan in stad-staat als de onze.
augustus 2003