Ga naar de inhoud


Ferm local is een Vlaams innovatiesamenwerkingsverband opgericht door Hubert De Rijcke (Limosin-kweker), Joris Schelfhout (schapenkweker) en Veeakker (rechtstreekse verdeler van hoeveproducten, zie www.veeakker.be). De oprichters zijn van oordeel dat het bedrijfsresultaat (thuisverkoop) stijgt als de kwaliteit van hun dieren, hun bedrijfsvoering en de veiligheid van hun eindproducten zich duidelijk onderscheiden. Dat zal zich nog duidelijker stellen bij de toetreding van de Oost-Europese landen.

De vzw is bedoeld voor bedrijfsleiders van gemengde grondgebonden akkerbouw- en veeteeltbedrijven (runderen, schapen, varkens en kippen) die streven naar optimaal gebruik van eigen voedergrondstoffen.
In eerste instantie gaat het hier over vleesproducten die via een korte keten aan de consument aangeboden worden. Het direct contact tussen de producent en consument maakt dat de anonimiteit verdwijnt en de verwachtingen van beide partijen stijgen. Om hieraan tegemoet te komen zijn aanpassingen op bedrijfsniveau en bij de consument nodig.


In Vlaanderen worden jaarlijks grote hoeveelheden voedergrondstoffen geïmporteerd. Anderzijds kampen wij met een nutriëntenoverschot in onze bodem. Door die nutriënten op eigen bodem te telen, kan men de import van deze grondstoffen terugdringen en een gesloten nutriëntenkringloop vormen op het bedrijf zelf.

Gezond boerenverstand, de drijfveer van Ferm local

Ferm local wil hierop inspelen door de voeding van de dieren aan te passen. Hiervoor wordt gewerkt met enkelvoudige grondstoffen die op de boerderij zelf geteeld worden ter bevordering van de ecologische kringloop en om de insleep van ggo-grondstoffen in de aangewende voeders te voorkomen.
Onderzoek en kennis over aanwendingen van nieuwe streekeigen grondstoffen en hun voederwaarde vormen de basis van de praktijkgerichte toepassing. Door het jarenlange importeren van eiwitrijke grondstoffen  (vnl soja) is de kennis daarover verdwenen. Het introduceren en stimuleren van hiermee samengaande nieuwe technologieën is momenteel de hoofdtaak van ferm local. Die taak wordt door het IWT-Vlaanderen onder projectvorm ondersteund.
Het project is opgestart onder leiding van Dr. Ir. Guy Claessens, medewerker van Veeakker en wordt mee gedragen door Albert Asselberghs die voorheen werkte als commercieel en technisch vertegenwoordiger bij verschillende voederfirma’s.

Belang van eiwitrijke en oliehoudende gewassen in Europa neemt toe!

Sinds het verbod op het gebruik van dierlijke eiwitten en de argwaan van de consument bij het gebruik van genetisch gewijzigde planten is het belang van streekeigen eiwitrijke en oliehoudende gewassen toegenomen.

Op Europees vlak bestaat al geruime tijd de AEP (Association Européenne des Protéagineux),  waar al de ketenspelers rond eiwitproducten verenigd zijn. Dit als tegengewicht op het Amerikaans embargo voor soja in 1973, waarbij Europa verplicht werd eiwitproducten, vnl soja te importeren in het kader van enkele commerciële akkoorden.

Op nationaal vlak zijn er een paar nieuwe boerenorganisaties ontstaan zoals APPO (Association pour la Promotion des Protéagineux et des Oléaginieux) in Wallonië en de zelfmengers in Vlaanderen.
APPO is opgericht in 1986 en werkt voornamelijk rond de teelt van eiwitrijke en oliehoudende gewassen en brengt haar resultaten via groepsvoorlichting naar buiten. Ze gaan echter niet zelf de koppeling maken met de voederwaarde van het voedergewas. Dat wordt door de faculteit van Gembloux opgevolgd. In tegenstelling tot de zelfmengers (Nederlandse rassen) werken ze hier meer met Franse, Duitse en Engelse variëteiten. Ze hebben proeven met erwten, paardenbonen, lupinen en soja. Jawel u leest het goed, soja. Het is een ras van Russische origine die in een korte groeiperiode (mei-aug.) goede resultaten kan leveren.

De vereniging van zelfmengers werkt voornamelijk voor de veetelers die zelf hun voederrantsoen samenstellen. Op hun laatste demodag (17 juni 2003) kwam de gewascombinatie gerst/erwten voor rundvee zeer goed uit de huidige proeven. De voordelen van deze combinatie is een hogere oogstzekerheid. Er is de mogelijkheid om de gehele plant in te kuilen of droog te dorsen. Ook luzerne en klavers bleken interessante voeders. Voor varkens en kippen bleken enkel de droge vruchten in aanmerking te komen zoals koolzaad, lupinen en de combinatie erwten/gerst. Uit de proefvelden bleek duidelijk dat de combinatie erwten/gerst toekomstperspectieven biedt.

De voordelen bij de teelt van eiwitrijke grondstoffen zijn
    de lage basisbemesting van 40 kg N/ha (uitzondering is koolzaad),
    het korter groeiseizoen wat toelaat om aan nateelt te doen waardoor rendabiliteit omhoog gaat
    weinig behoefte aan onkruidbestrijding doordat eiwitrijke gewassen het onkruid goed onderdrukken.
Een nadeel bij de teelt van eiwitrijke gewassen is dat de opbrengstkwaliteit en kwantiteit sterk kan variëren van jaar tot jaar. Hetgeen pleit voor nog meer fundamenteel onderzoek naar geschikte rassen.
Voor meer informatie en hun agenda: website: www.zelfmengers.be.

Ferm local
De vzw “ferm local“wil
    complementair zijn aan de vermelde verenigingen door hun initiatieven aan een grotere groep kenbaar maken.
    de bedrijven stimuleren om eigen voedergrondstoffen te gebruiken door informatie, netwerkvorming, ervarings -en kennisuitwisseling.
    partners zoeken die het werken met streekeigen  producten vergemakkelijken. Bijvoorbeeld zoeken naar oplossingen om olie te persen uit koolzaad, lijnzaad,enz.
    onafhankelijk praktijkgerichte neutrale ondersteuning geven bij het gebruik van streekeigen producten via individuele begeleiding en groepsvoorlichting.
    de regionale verkoop stimuleren ter bevordering van de marge voor de boer.

Soja vervangen door koolzaad en erwten, nieuwe mogelijkheden in de varkenshouderij

Varkens voederen zonder soja maar met streekeigen eiwitgewassen en met een lagere kostprijs. Het kan! ferm local doorbrak het soja- dogma met een voederproef bij Jan Van Humbeek uit Bierbeek. Wervel was aanwezig bij het praktijkbezoekersuur en noteerde.

Het doel van dit proefopzet was het gebruik van enkelvoudige zelf te telen voedergrondstoffen te onderzoeken  bij het afmesten van varkens.
Op het bedrijf zaten varkens die gevoederd waren met voeders uitsluitend op basis van tarwe, gerst, droge erwten, koolzaadolie, koolzaadschroot en een mineralenkern. Tot ieders verbazing gaf dit voeder t.o.v. de controlegroep zeer goede resultaten.

Uit de reeds eerder uitgevoerde proeven en uit de literatuur blijkt dat men enkel droge vruchten van eiwitgewassen kan geven aan varkens. Men heeft hierbij de keuze uit droge vruchten van onder meer erwten, koolzaad, lupinen en bonen.  Er zijn ook combinaties mogelijk zoals erwten/gerst, erwten/bonen en bonen/gerst.
Terwijl sojaschroot niet gelimiteerd is, moest het aandeel van vermelde eiwitgewassen beperkt blijven vanwege anti-nutrionele factoren (looizuur en anti-trypsine). Men kan deze bestanddelen terugdringen door de gewassen thermisch of fysisch te behandelen (vb pelleteren of verhitten).

Vermits ferm local vanuit de gesloten kringloopgedachte denkt en vermits soja momenteel nog niet in België geteeld kan worden (er zijn proeven lopende) was ferm local nieuwsgierig of er met de huidige koolzaadrassen en droge erwten rassen toch een vervanging van soja mogelijk zou zijn. Er werd een praktijkproef i.s.m. professor Dirk Fremaut opgestart.

Met het achtergrond idee van ‘duurzame landbouw’ en in het kader van een IWT-project rond sluiten van de voederbehoefte op de veeteeltbedrijven, werd op een varkensbedrijf een rantsoen uitgetest dat volledig gewonnen kan worden op het bedrijf zelf. De resultaten van dit ‘self made’ voeder waren verrassend positief. Zowel de zoötechnische prestaties van de dieren als het financieel rendement van de vleesproductie waren beduidend beter dan bij een commercieel rantsoen.Vooraleer dergelijke rantsoenen op grote schaal toegepast kunnen worden, is echter verder onderzoek noodzakelijk waarbij de rantsoenen ook daadwerkelijk samengesteld zijn met eigen geteelde voedermiddelen. In dit project werden alle voedermiddelen betrokken uit de handel en waren ze deels afkomstig uit het buitenland.  Maar er werd wel uitsluitend gewerkt met voeder dat de veehouder in principe zelf zou kunnen telen.

Motivatie

Na de ban van het diermeel wordt tegenwoordig ook heel weinig vismeel gebruikt in het varkensvoeder. Enkel in biggenmeel wordt nog wat dierlijk eiwit, en voornamelijk onder de vorm van zuivelproducten, gebruikt. De eiwitleveranciers bij uitstek zijn sojaschroot en andere schroten van oliehoudende gewassen. De meeste eiwitrijke voedermiddelen worden echter niet in België geteeld en hierdoor is de varkenssector verantwoordelijk voor de invoer van heel wat stikstof (N) uit het buitenland. Die stikstofimport, samen met de hoge concentratie van de intensieve veehouderij in Vlaanderen, zorgt ervoor dat de aan- en afvoer van stikstof in Vlaanderen niet in evenwicht is. Een duurzame (deel)oplossing voor dit probleem zou erin kunnen bestaan de invoer van vreemde eiwitten te beperken en gedeeltelijk zelf voor de eigen eiwitproductie in te staan.

Naast het milieuvraagstuk heeft de hedendaagse varkensproducent ook te maken met strenge eisen die gesteld worden aan het varkensvlees zelf. Zo vraagt de consument een vlees dat geproduceerd werd zonder het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen. In het buitenland zijn gewassen reeds lang in  gebruik. Zo stellen velen zich de vraag of er met de import van buitenlandse eiwitbronnen ook geen genetisch gemodificeerde gewassen geïmporteerd worden of als de partijen niet gecontamineerd zijn met deze GGO’S. Ook hier biedt de eigen productie van eiwitrijke voedermiddelen een hogere maat van zekerheid, daar in dit geval enkel aandacht besteed moet worden aan de aankoop van GGO-vrij zaaigoed.

De bovengenoemde redenen hebben bij de varkenshouder en landbouwer Jan Van Humbeek aanleiding gegeven om zijn varkens te voederen met grondstoffen die hij zelf volledig kon verbouwen. Deze wens werd nog versterkt door het feit dat de vleesvarkens op het bedrijf reeds meerdere maanden last hadden van een soort voedingsdiarree. Daarom wou de varkenshouder eens een ander voeder proberen. De keuze van de grondstoffen viel op erwten, koolzaad(schroot), gerst en tarwe. Uitaard moest dat rantsoen nog aangevuld worden met een mineralen- en vitaminenpremix.

Eigen geteelde eiwitrijke voedermiddelen.

Erwten

In vergelijking met sojaschroot heeft erwten een relatief rijkere samenstelling aan lysine, het eerst limiterend aminozuur. Anderzijds zijn erwten arm aan methionine, zoals blijkt uit tabel 1. Om het aminozuurgehalte van het rantsoen beter uit te balanceren word dikwijls gebruik gemaakt van koolzaadschroot.
Het nadeel van erwten is het gehalte aan anti-nutritionele factoren. Bij erwten treft men ondermeer trypsine inhibitoren, tannines, lectines en saponines aan. Het effect van deze anti-nutritionele factoren is uiteraard zeer divers en afhankelijk van het soort. In het algemeen zijn de gevolgen voor varkens vrij beperkt indien hun aanwezigheid in het samenstelde rantsoen niet te hoog wordt. Anderzijds blijkt dat het gehalte aan ANF’s sterk afhankelijk is van het soort erwten. Zo komen de tanninen enkel in een betekenisvolle manier voor in donker bloemige erwten. De antitrypsine factor op zijn beurt is belangrijker in wintererwten. Hoe hoger het gehaltes aan tanninen hoe bitterder de erwten smaken, waardoor de voederopname gereduceerd kan worden. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat varkens wennen aan een bittere smaak en dat de reductie in voederopname meestal slecht tijdelijk is.

Koolzaadschroot

In het algemeen is de aminozuurverteerbaarheid van koolzaadschroot lager dan die van sojaschroot. Zoals reeds aangehaald, is koolzaadschroot rijk aan methionine waardoor het zeer goed met erwten gecombineerd kan worden om een aminozuurpatroon te krijgen dat dichter aansluit bij dat van sojaschroot.
In analogie met erwten spelen ook bij koolzaadschroot de anti-nutritionele factoren een rol. Voor koolzaadschroot blijken vooral de tannines, liginines, pectines en de glucosinolaten een rol te spelen. De aanwezigheid van erucazuur speelt minder een rol omdat in de moderne cultivars deze anti-nutritionele factor nauwelijks nog voorkomt. Uiteraard moet het belang van de anti-nutritionele factoren gezien worden in het kader van het totaal gehalte in het rantsoen, waarbij ook de andere componenten van het samengesteld voeder een rol spelen. Een van de belangrijke anti-nutritionele factoren in koolzaadschroot zijn de glucosinolaten. De metabolieten van deze glucosinolaten zijn schadelijk voor het dier en bovendien hebben ze een bittere smaak waardoor de voederopname gereduceerd wordt. In de moderne Europese selectieprogramma’s voor koolzaad wordt momenteel rekening gehouden met die anti-nutritionele factor en probeert men hem te beperken.

Een toetsing in de praktijk.

Uit bovenstaande blijkt dat erwten en koolzaad inderdaad een alternatief zijn voor het traditionele sojaschroot. In het kader van de duurzame landbouw in Vlaanderen werd een praktijkproef opgezet waarbij gepoogd werd alle sojaschroot te vervangen door erwten en koolzaadschroot.

In een vijffasen rantsoen werd dit erwten-koolzaad rantsoen uitgetest bij 80 vleesvarkens. De helft van de dieren kreeg een tweefasen commercieel rantsoen, de andere helft van de dieren kregen het reeds vernoemde proefvoeder. De dieren werden homogeen verdeeld bij de opzet van de proef. De varkens hadden reeds een gewicht van 45 kg toen de proef begon, waardoor de eerste fase sterk ingekort werd en bijna onmiddellijk overgegaan werd naar de tweede fase. In de controlegroep hebben we de overgang van het biggenvoeder naar het afmestvoeder zeer geleidelijk laten verlopen (over een periode van 28 dagen).

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de samenstelling van de proefrantsoenen. Als controle voeder werd een standaard commercieel voeder gebruikt. De dieren werden ad libitum gevoederd en water stond eveneens vrij ter beschikking van de dieren. In de proef werd de dagelijkse gewichtstoename, de voederopname en de voederomzet van de dieren gevolgd. De slachtkwaliteit werd niet van alle dieren bepaald zodat we hier enkel de verkoopswaarde van de dieren als karkaskwaliteit in beschouwing kunnen nemen.

De dagelijkse voederopname

De voederopname werd dagelijks opgevolgd. Daar zowel het koolzaadschroot als de erwten tanninen bevatten en die mogelijks een negatieve invloed hebben op de dagelijkse voederopname werd die parameter nauwlettend opgevolgd. Uit de grafiek blijkt dat de eerste drie weken van de proef de voederopname van het erwten-koolzaadschroot mengsel iets negatief beïnvloed was, maar dat de dieren na een tijdje wennen aan de iets bitterdere smaak van het voeder. Na 21-dagen aten de vleesvarkens zelfs meer van het proefvoeder. Wanneer de dieren een gewicht van 50 kg bereikt hadden, kregen de dieren uit de controlegroep een lichte voedingsdiarree. Die ging na enkele dagen spontaan over. De dieren uit de proefgroep hadden geen last van de voedingsdiarree en namen mede hierdoor meer voeder op. Achteraf vertoonden de dieren uit de controlegroep een zekere inhaalgroei waardoor ze op het einde weer meer voeder opnamen dan de proefdieren. Gemiddeld gezien namen de controledieren  1964 gram voeder per dag ten opzichte van  1861 gram voor de proefdieren.

De dagelijkse gewichtstoename.

Zoals reeds gesteld, groeiden de vleesvarkens met het erwten-koolzaadschroot rantsoen sneller dan de controlevarkens. Dat was vooral het geval in het begin van de afmestfase. In die periode groeiden de varkens 8.5  % sneller wanneer het erwten-koolzaad rantsoen aan de dieren verstrekt werd. Wordt de volledige proefperiode in beschouwing genomen, dan blijkt dat de dieren uit de proefgroep gemiddeld  4% sneller groeiden dan de dieren die een commercieel voeder verstrekt kregen. De gemiddelde dagelijkse gewichtstoename bedroeg respectievelijk 549 gram voor de erwten-koolzaad vleesvarkens en 528 gram voor de controledieren. Het afmest traject werd door de hogere dagelijkse gewichtstoename met 3.8 dagen ingekort.

Voederconversie

De voederconversie werd berekend als de verhouding tussen de dagelijkse voederopname en de gewichtstoename. Zoals uit de zoötechnische prestaties (tabel 3) blijkt werd het proefvoeder efficiënter omgezet dan het commerciële controlevoeder. Vooral op het einde van de afmestperiode was de voederomzet beduidend efficiënter voor het erwten-koolzaad rantsoen.  Over de totale proefperiode gezien, bedroeg de voederomzet voor de controledieren 3.72 terwijl de vleesvarkens uit de erwten-koolzaad groep een voederomzet van 3.39 hadden. Dit betekent dat het proefvoeder, ten opzichte van het commercieel voeder,  8.9 % efficiënter omgezet werd. In vergelijking met andere proeven werd hier een vrij hoge voederomzet vastgesteld. Gedeeltelijk kan dat resultaat toegeschreven worden aan het feit dat de proef slechts begon bij een lichaamsgewicht van 45 kg in plaats van het klassieke startgewicht van 20 kg.

Slachtkwaliteit

Bij de bespreking van het proefopzet werd reeds aangehaald dat de slachtkwaliteit niet als dusdanig onderzocht werd. Indien we ons beperken tot de waarde die door het slachthuis betaald werd voor de karkassen, blijkt dat de verkoopswaarde ongeveer dezelfde was voor de dieren uit beide groepen. De vleesvarkens uit de proefgroep behaalden een gemiddelde verkoopswaarde van 1.23  euro per kg, terwijl de dieren uit de controlegroep gemiddeld  1.24 euro per kg karkas lieten noteren. De verkoopswaarde van de controledieren was bijgevolg 0.8 % hoger dan bij de proefdieren, een verschil dat waarschijnlijk toegeschreven kan worden aan het gegeven dat sneller groeiende dieren meer vet aanzetten en bijgevolg een iets lagere verkoopswaarde hebben.

Goedkoper voederen

In tabel 2, waar de samenstelling van de proefrantsoen weergegeven werd, is ook de kostprijs van de rantsoen opgenomen. Hieruit blijkt dat erwten-koolzaad rantsoen goedkoper is dan het commerciële voeder. Ze vergelijken is niet volledig correct omdat in de aankoopprijs van het commerciële voeder waarschijnlijk ook de kostprijs inbegrepen is voor de service die de veevoederfabrikaten aan de veehouders bieden. De kostprijs voor het proefvoeder bestaat enkel uit de grondstofkostprijs, de productiekost en de afleverkost. Voor deze proef en voor het bedrijf waar de proef uitgevoerd werd, betekende dat prijsverschil in combinatie met de efficiëntere voederomzet in een  16 % lagere productiekost. Hierbij zijn afschrijvingen en de snellere rotatie in de vleesvarkensstal niet inbegrepen.

Conclusie

Uit dit project blijkt duidelijk dat niet langer gesteld kan worden dat sojaschroot onvervangbaar is in de varkensvoeding. Een mengsel van erwten en koolzaadschroot heeft in dit project bewezen een goed alternatief te zijn. Verder onderzoek is echter noodzakelijk om de resultaten op grote schaal toe te passen. De voorgestelde proefvoeders zijn echter zeer eenvoudig samen te stellen, ze bestaan slechts uit vier basis. Om dit idee te extrapoleren naar de volledige sector moeten we er op wijzen dat de grondgebondenheid zeer sterk is. Wanneer alle voedermiddelen op het bedrijf zelf geteeld worden dan moet er ook voldoende grond beschikbaar zijn. Rekening houdende met een gemiddelde opbrengst van  8 ton gerst , 9 ton tarwe, 4 ton erwten en 2.5 ton koolzaad per ha, kan berekend worden dat per 100 vleesvarkens 4.5 ha grond nodig is om het voeder te produceren. Met andere woorden de grondgebondenheid voor deze productiewijze is dubbel zo groot dan de grondgebondenheid voor de aanwending van de geproduceerde mest. Bij interesse in deze voederaanpak aarzel niet  “ferm  local” of Dirk Fremaut  te contacteren.  

Uit proeven die werden uitgevoerd bij vleesvarkens in de selectiemesterij van Scheldewindeke bleek ook daar dat de proefrantsoenen aanvaardbare resultaten lieten noteren voor zowel voederconversie, groei als slachtkwaliteit. Verder bleek uit die proeven dat bonen een betere eiwitvervanger zijn dan erwten.
Waarschijnlijk speelt het ras een grote rol in de bruikbaarheid van deze eiwitrijke voedermiddelen. Vandaar het belang naar ras- of soortonderzoek, aldus Dirk Fremaut. Via selectie is het gehalte aan antinutritionele factoren reeds sterk gedaald, waardoor de bruikbaarheid van erwten en bonen toegenomen is.

Erwten vochtig inkuilen: een welgekomen eiwitbron die de aankoop van eiwitkern bij rundvee terugdringt.
Ook bij de rundveehouders zijn er projecten lopende waarin de aankoop van eiwit- en energierijke krachtvoeders vervangen worden door eigen te telen voedergewassen. Wervel was aanwezig op het praktijkbezoekersuur bij rundveehouder Bert Lemmens uit Wijchmaal. Het bedrijf is met de teelt van erwten gestart, om deze te vervoederen aan het rundvee. De partij erwten werd gedorsen aan een vochtgehalte van 35% en samen met zuren ingekuild. Op deze manier bekomt men een simpel, smakelijk eigen bereid krachtvoeder. De vroegere oogst, meer erwtenstro, minder afhankelijk van weersomstandigheden, hoger rendement per hectare doen het teeltrendement stijgen. De betere verteerbaarheid, gemakkelijke toediening en een goede opname door de dieren versterkt hun gezondheidstoestand.

Voor meer informatie over ferm local of bovenstaande praktijkproefresultaten:

Dr. Ir. Guy Claessens en Albert Asselberghs
Ferm local vzw
Heuvelstraat 211
3390 Tielt-Winge
Tel: 016/ 63 99 90
Fax: 016/63 99 91
E-mail: fermlocal@veeakker.be

Dr. Ir. Dirk FREMAUT
Hogeschool Gent, departement Biotechnologische Wetenschappen, Landschapsbeheer en Landbouw, Voskenslaan 270 te 9000 Gent