Ga naar de inhoud

In het huidige rekenmodel gaat men er nog steeds van uit dat het ‘Bruto Nationaal Product’ (BNP) een goede indicator is voor maatschappelijke welvaart. Maar die BNP-meetlat vertoont ernstige tekortkomingen die al diverse malen de aanzet zijn geweest tot het trekken van onjuiste beleidsconclusies. Wij vatten de belangrijkste bezwaren samen.

Wie welvarend wil zijn, moet een goede meetlat hanteren

PLEIDOOI VOOR EEN DUURZAAM EN SOLIDAIR ECONOMISCH BELEID

Op 30 augustus zal in Nederland een petitie worden overhandigd aan het Nederlandse Parlement voor de ontwikkeling van een duurzame en solidaire manier van economisch meten. De petitie werd inmiddels ondertekend door meer dan 650 toonaangevende wetenschappers, opiniemakers en organisaties. Als Vlaamse wetenschappers en maatschappelijke bewegers onderschrijven wij het Nederlandse initiatief en wensen wij ook in Vlaanderen en België een beweging op gang te brengen voor een correcte manier van economisch meten.

Waarom het BNP een slechte leidraad is voor economisch beleid

In het huidige rekenmodel gaat men er nog steeds van uit dat het ‘Bruto Nationaal Product’ (BNP) een goede indicator is voor maatschappelijke welvaart. Maar die BNP-meetlat vertoont ernstige tekortkomingen die al diverse malen de aanzet zijn geweest tot het trekken van onjuiste beleidsconclusies. Wij vatten de belangrijkste bezwaren samen.

Primo. Het BNP is een slechte indicator om de reële economische welvaart van een nationale economie aan te geven. In het BNP-model staat monetaire toegevoegde waarde voorop, terwijl sociale en ecologische waarden die niet direct in geld vertaald kunnen worden buiten beschouwing blijven. Het BNP telt alle formele economische activiteiten bij elkaar op, zonder onderscheid te maken tussen positieve en negatieve bedrijvigheden. Volgens het BNP worden we bijvoorbeeld rijker van alle kosten die een kettingbotsing of een olieramp met zich meebrengen.
Anderzijds negeert het BNP een heel scala aan activiteiten die de welvaart wél stimuleren maar die niet behoren tot de formele economie. Reproductieve, verzorgende elementen die voor alle samenlevingen van essentieel belang zijn en waarop de ‘productieve’ economische functies gebaseerd zijn, worden genegeerd. Hetzelfde geldt voor de milieudiensten die ecosystemen gratis leveren, b.v. zuiver water, propere lucht, een stabiel klimaat, nutriëntrecyclage. Slechts wanneer deze functies aangetast worden en er economische activiteiten vereist zijn om ze te herstellen – voor zover dat al mogelijk zou zijn – neemt het BNP toe. Kan het onlogischer? BNP-cijfers veronachtzamen ten slotte de wijze waarop de nationale inkomens verdeeld worden. Een land met astronomische groeicijfers waarvan de vruchten een kleine minderheid toekomen, zal goed scoren in het BNP-klassement ook al kan de sociale ongelijkheid er mensonterende vormen aannemen. Dit alles maakt dat economische BNP-groei soms ‘oneconomische groei’ vertegenwoordigt: groei waarvan de marginale baten niet langer opwegen tegen de marginale kosten.

Secundo. Sociologisch onderzoek naar subjectief welzijn heeft aangetoond dat geld vanaf een bepaalde hoeveelheid niet echt gelukkig maakt. Wanneer men voor verschillende landen, op een gegeven moment in de tijd, het gemiddelde geluksniveau vergelijkt met het gemiddelde inkomensniveau per hoofd, dan vindt men dat bij zeer lage inkomens het geluksniveau sterk stijgt bij een verhoging van het inkomen. Vanaf een bepaalde drempelwaarde vlakt de gelukscurve evenwel af, wat dus betekent dat een verdere stijging van het inkomen geen noemenswaardig effect meer creëert. Kijkt men voor een gegeven (‘rijk’) land naar de tijdsevolutie van de levenstevredenheid, dan stelt men vast dat, ondanks een flinke groei van het gemiddelde BNP/hoofd, het geluksniveau niet toeneemt. In de rijke landen vormt BNP-groei bijgevolg een zeer inefficiënte wijze om het subjectief welzijn van de mensen te verhogen.

Tertio. Het mondiale effect van het nationaal BNP-denken is nefast. Globale economische groei zou nodig zijn om de armoede in de wereld te bestrijden. De werkelijkheid toont evenwel aan dat mondiale economische groei een zeer inefficiënte manier is om armoedeverlichting te verwezenlijken. Dát is ook de centrale boodschap van een recente studie van de New Economics Foundation: $1 armoedeverlichting vereiste in de periode 1990-2001 $166 mondiale economische BNP-groei. Het doorsijpeleffect van economische groei is op mondiaal vlak zo goed als nihil. Bovendien betreft het vaak economische groei die een enorme milieukost met zich meebrengt die de armsten ook nog eens disproportioneel treft.

Quarto. De beschikbare wetenschappelijke gegevens tonen aan dat de mondiale milieuimpact de duurzame draagkracht van de aarde vandaag reeds overschrijdt, met de globale opwarming en het snelle biodiversiteitsverlies als twee van de meest gekende gevolgen. Daarbij komt dat ongeveer 80% van de totale milieuimpact wordt veroorzaakt door de 25% rijksten van de wereldbevolking. Die consumptieklasse is zich aan het mondialiseren. In snel groeiende landen als China en India telt men samen ongeveer 400 miljoen ‘nieuwe consumenten’. In een wereld met een beperkt ecologisch draagvlak is het milieubeslag van die consumentenklasse onmogelijk te veralgemenen naar de hele wereldbevolking. Om op een menswaardige manier te kunnen leven, hebben de 75% armsten in de wereld nochtans recht op een groter deel van de ecologische koek. Het principe van ecologische duurzaamheid vereist anderzijds dat de totale biofysische schaal van de wereldeconomie niet verder mag groeien, gezien het feit dat de mondiale draagkracht vandaag al wordt overschreden. Wetenschappers hebben voor dit scenario (mondiale rechtvaardigheid + ecologische duurzaamheid) berekend dat de doorstroom van materialen en energie doorheen de westerse economie met een factor 10 zal moeten dalen (90% minder dus). Dit wetenschappelijk gegeven valt moeilijk te verzoenen met eindeloze BNP-groei in de rijke landen. Een andere economie is dringend nodig.

Andere indicatoren nodig

Conclusie: het hedendaagse, op BNP-groei gerichte model

(1) leidt in een toenemend aantal gevallen tot ‘oneconomische groei’,

(2) draagt weinig bij tot het welzijn van de mensen in de geïndustrialiseerde landen,

(3) heeft in een mondiale context een verwaarloosbaar effect op armoedeverlichting, en

(4) is ecologisch gezien onhaalbaar.

Economen en de hele samenleving zouden het BNP bijgevolg rigoureus moeten afwijzen als indicator voor het economisch beleid. Dat neemt niet weg dat dit stelsel ook vandaag nog de analytische basis vormt voor het doorrekenen van programma’s en begrotingsvoorstellen van politieke partijen. Hetzelfde gaat op voor het Europese niveau, getuige daarvan de onvoorwaardelijke 3%-groeidoelstelling van de Lissabonstrategie.

Een ander rekenmodel dringt zich op, een model dat veel verder gaat dan het louter in overweging nemen van monetaire transacties. Er wordt voorgesteld om voortaan te werken met een set van indicatoren die de verschillende dimensies van echt duurzame ontwikkeling benadrukken: reële economische welvaart, ecologische duurzaamheid, menselijke welvaart en subjectief welzijn. Vreemd genoeg bestaan dergelijke indicatoren al geruime tijd. We refereren aan, respectievelijk, de Index voor Duurzame Economische Welvaart, de Ecologische Voetafdruk, de Menselijke Ontwikkelingsindex en de Levenstevredenheidindex. Zelfs de Wereldbank heeft in haar recent rapport ‘Where is the wealth of nations?’ gewezen op het belang van het gebruik van dergelijke indicatoren om de duurzaamheid van het economisch functioneren te laten doorrekenen.
Wat het meten van economische welvaart betreft, is de Index voor Duurzame Economische Welvaart (ISEW) een goede kandidaat om de plaats van het BNP in te nemen. Die indicator maakt een onderscheid tussen positieve en negatieve economische bedrijvigheden, brengt welvaartsverhogende informele activiteiten in rekening, en neemt de ongelijkheid van de in komensverdeling mee op. Ook het verlies aan ‘natuurlijk kapitaal’ wordt in rekening gebracht. Maar al is de ISEW veel beter, perfect is hij natuurlijk niet. Het komt er op aan de methode verder te verfijnen en internationaal te standaardiseren. Dat vergt echter politieke wil.
De ISEW werd recent voor België berekend (VUB, Brent Bleys). De resultaten van het onderzoek wijzen op een stijgende divergentie tussen het BNP/capita en de ISEW/capita. Ze bevestigen dus dat economische groei zich niet noodzakelijk vertaalt in economische welvaart.

Met een rekenmodel dat zich expliciet ent op waarden als ecologische duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en mondiale verantwoordelijkheid, kan een ander en beter economisch beleid geformuleerd en opgevolgd worden. De schadelijke bijproducten van onze ‘economische vooruitgang’ kunnen dan niet langer worden genegeerd. Het vormt een conditio sine qua non voor waarachtig duurzame ontwikkeling. Volgens de senaat is dit trouwens een doelstelling die grondwettelijk zou moeten worden vastgelegd.

Deze opinietekst kan ondertekend worden via www.oikos.be
Hij verschijnt eveneens in De Tijd.

Deze tekst wordt door Wervel medeondertekend.
26-8-2006