Ga naar de inhoud
Image

Een agroforestrysysteem bestaat per definitie uit minstens twee lagen om optimaal van het aanwezige licht, water en nutriënten gebruik te kunnen maken. In de tropen, waar zonneschijn meer overvloedig aanwezig is, zal men zonder probleem nog meer étages kunnen inbouwen, maar bij ons in de gematigde streken zijn er grenzen: het beschikbare licht is beperkt. De maximale benutting van het beschikbare licht kan op verschillende manieren bereikt worden, door verschillende gewassen ruimtelijk en in de tijd te spreiden.

Gedurende de eerste 3 tot 7 jaar is het schaduweffect van de bomen verwaarloosbaar (schaduw is niet enkel negatief, het zorgt ook voor beter microklimaat). In een later stadium kan schaduw echt de groei en het afrijpen van lichtbehoevende gewassen afremmen. Om de efficiëntie van het systeem hoog te houden zijn dan ook beheersmaatregelen nodig zoals dunning (wegnemen van bomen), vormsnoei (onderste takken weghalen), de afstand tussen boom en gewas verhogen, of kiezen voor schaduwtolerante of zelfs schaduwminnende tussenteelten. Ook de boomsoortenkeuze speelt hierin mee.

Men kan de mogelijke tussenteelten in vier groepen indelen: gangbare “bulk” (voedings- of voedergewassen), kleinfruit, specialiteiten en non-food gewassen voor vezel- of biomassaproductie.

Gangbare bulk

Granen, maïs, aardappelen, suikerbieten, voederbieten

Een zeer kleine opbrengstdaling wordt waargenomen de eerste 5 tot 7 jaar in agroforestrysystemen met traaggroeiende kwaliteitshoutproducerende soorten zoals noot of boskers. Dit zeer kleine rendementsverlies heeft te maken met de oppervlakte ingenomen door de bomen, waar uiteraard geen gewassen meer kunnen staan. Dit is vooral voor een winterteeltrotatie het geval. Ook met populier zijn er percelen in het Verenigd Koninkrijk die de eerste 6 jaar geen significante daling in graanopbrengst kenden. In Nederland werd voor suikerbieten en maïs in de eerste 2 jaar (met 202 bomen per hectare) geen significante opbrengstdaling waargenomen. In het vierde jaar bedroeg die wel 20%, maar 202 bomen per hectare is dan ook een zeer hoge dichtheid (4,5m x 11m). In de Dauphiné-streek in Frankrijk wordt in 20% van alle nootboomgaarden met tussenteelten als maïs, wintergraan, zonnebloemen, koolzaad en tabak gewerkt gedurende de eerste 10 jaar. Er wordt vaak gekozen voor korte tussenteelten (geen maïs dus), omdat daarbij een betere ventilatie mogelijk is, waardoor bladziekten bij de noten minder kans maken.

Maïs en populier is wel een goede combinatie. Op de foto, genomen in Zottegem: populier, boskers, en grasland. De eerste vijf jaar werd hier maïs tussen geteeld.

Granen kunnen volgens onderzoek ook nog groeien na 8 jaar, zij het wel op een lichtjes versmalde strook. In Frankrijk zijn er percelen van 25 jaar oude notelaren waartussen nog sojabonen en granen geteeld worden. Deze experimenten tonen aan dat graangewassen niet snel zullen lijden onder een beetje schaduw. Vooral bij wintergranen speelt dat, zij kunnen zich immers vestigen wanneer de bomen zonder bladeren en in rust zijn, waardoor zowel boven- als ondergrondse competitie zeer gering is.

 

Aardappelen met hoogstamfruit

Aardappelen met hoogstamfruit

Het belangrijkste voordeel van granen en maïs tegenover bieten en aardappelen is dat deze relatief weinig doorgang kennen met landbouwmachines. Want door de aanwezigheid van bomen, neemt elke doorgang wat meer tijd in beslag, waardoor de arbeidskost stijgt. Ook stijgt de kans dat wortels of takken van de bomen beschadigd worden bij meer doorgang met landbouwmachines, en bij de oogst van wortelgewassen verhoogt deze kans nog meer. Bovendien worden aardappelen en bieten vaak geoogst met een kar die naast de oogstmachine rijdt, wat wel kan opgelost worden door een gecombineerde machine te gebruiken. Aardappelen produceren blijkbaar minder wanneer onder invloed van bomen, maar het microklimaat dat door bomen gecreëerd wordt, verhoogt wel de opbrengst en het suikergehalte van suikerbieten.

 

Groenten

Hetzelfde als hierboven beschreven werd, geldt ook voor groenten: experimenten tonen aan dat in de eerste 10 jaren geen groeibeperkingen zijn zolang de boomkruinen nog open genoeg zijn om genoeg licht door te laten tot bij de groenten. In de staat Washington is dit gebruik goed ingeburgerd: in 10% van alle fruitboomgaarden worden groenten voor thuisgebruik als tussenteelt gezet.

Winterbeeld

Winterbeeld

Het voordeel ten opzichte van de gewassen hierboven is dat de open structuur en het bewortelingspatroon van bepaalde groenten minder in competitie gaan treden met bomen. Groenten die tegen wat schaduw kunnen zijn: witloof, rode biet, erwten, tuinboon, pronkboon, radijs, spruiten, rabarber, sla en kolen. Winter- en lentegroenten hebben het voordeel om te kunnen groeien in de periode wanneer de bomen minst in competitie treden voor licht, water en nutriënten. Groenten als boerenkool, winterwortelen, wintersla, en vroege kolen, spinazie en radijzen hebben dus goed potentieel als tussenteelt.

 

Gras

Koeien, schapen, geiten
In de gematigde streken wordt gras vaak beschouwd als meest economische tussenteelt in volgroeide agroforestrysystemen, waar schaduw de teelt van andere gangbare gewassen onrendabel maakt. Bovendien kennen vele landbouwers deze praktijk nog uit het recent verleden: hoogstamfruit met graasweide eronder was in bepaalde streken eerder regel dan uitzondering. Sinds de toegenomen efficiëntie in de fruitteelt (met laagstamvariëteiten) is deze praktijk grotendeels verdwenen. De eerste 7 tot 10 jaar groeit gras onverhinderd voort in agroforestrysystemen. Bomen hebben weinig impact op de weideproductie tot de oppervlakte van alle samengetelde kruinen 35% van de totale oppervlakte uitmaken. Bomen aanplanten op bestaand grasland, heeft voor de bomen wel een nadelige invloed op de groeisnelheid omdat grassen door hun talrijke wortels veel bodemwater en nutriënten kunnen opnemen die dan niet meer voor de opgroeiende boom beschikbaar zijn. Bij vruchtdragende bomen is een goede vegetatieve groei in het begin cruciaal voor latere vruchtproductie. Dit probleem kan in de praktijk opgelost worden door een vegetatievrije zone van 2m rond de boom af te schermen (met plastiek, herbicide, of nog beter voor het bodemleven: karton). Schapen in de schaduwToch kan deze vegetatieve groeivermindering later ook voordelig uitpakken: bij vruchtdragende bomen die in de latere fase komen, waar de nadruk niet meer ligt op vegetatieve groei (hout), maar eerder op reproductieve groei (vruchten). Een oplossing is om te starten met minder competitieve tussenteelten en wanneer de wortelstelsels goed ontwikkeld zijn, over te schakelen naar grasproductie. In 1928 beschreef A.H. Hoare een successiesysteem met kersen waartussen groenten werden geteeld, aardbeien, kleinfruit en nadien gras met specifieke soorten die door schapen of pluimvee werden begraasd.

Sommige grassoorten zijn beter dan andere tegen schaduw bestand. Voorbeelden van schaduwtolerante grassen die het goed doen onder bvb. populieren zijn: Kropaar, Gewoon struisgras, Kweekdravik, Rietzwenkgras, Rietgras en Hoog struisgras. Hoge kwaliteitssoorten als Engels raaigras, Beemdlangbloem en Ruw beemdgras kunnen wel ondanks de schaduw goed standhouden. Het aandeel hiervan daalde lichtjes, maar het aandeel van Veldbeemdgras, Timoteegras en witte klaver daalde zeer sterk en deze soorten konden zich nauwelijks handhaven. In 1960 werd dan ook het advies gegeven voor de volgende mengeling onder één hectare populieren: Engels raaigras (22kg), Beemdlangbloem (7kg), Ruw beemdgras (6kg) en Kropaar (5kg).

Als conclusie geldt dat hoge kwaliteitsgrassoorten de eerste 10 jaar zonder productievermindering als tussenteelt kunnen gezet worden (afhankelijk van de boomdichtheid). Hoewel waardevolle soorten zich nog altijd kunnen handhaven onder de toenemende schaduw, zal de samenstelling van de grassoorten langzaam verschuiven naar meer schaduwtolerante soorten, die van lagere kwaliteit zijn. Toch wordt ook waargenomen dat voedergrassen die afgeschermd van de wind staan en in de schaduw, langzamer rijpen. Als gevolg hiervan hebben ze een lager vezelgehalte en zijn ze beter verteerbaar dan voedergewassen die in het open veld groeien.

Wordt voor weideland gekozen, dan speelt onmiddelijk het voordeel van de beschutting van de bomen, zowel bij heet weer als bij koud weer worden de temperatuursextremen afgevlakt. Het nadeel is dat de bomen moeten beschermd worden (in eerste instantie voor geiten, schapen en koeien, pluimvee vreet niet aan de bomen) wat een extra kost is. Dit kan op verschillende manieren: met schrikdraad, met afpaling, of met heuse beschermkooien. Toch kan het vee “getraind” worden om van de bomen af te blijven, kan vraatschade soms opgelost worden door enkele probleemdieren weg te halen. Wat ook al gewerkt heeft, is de boomschors in te smeren met producten (bvb. uitwerpselen van het vee). Cruciaal is om ervoor te zorgen dat er genoeg eten is voor de dieren, anders gaan ze op zoek naar alternatieven. Eenmaal de schors dik genoeg is en de onderste takken buiten bereik zijn van dieren, is de schade die het vee aanricht minimaal en kunnen deze systemen op dezelfde manier beheerd worden als weideland. Dit moment hangt af van boom tot boom en is bvb. bij kers later dan bij populier.

Als voor maaigras wordt gekozen dan vervalt de belangrijke kost om de bomen te beschermen, maar de arbeid om te maaien verhoogt wel ten opzichte van monoculturen en er zullen enkele percenten minder geoogst worden. Hoe dichter de bomen bij elkaar staan, hoe meer extra arbeid erbij komt kijken. Als men wil hooien, dan duurt het langer eer het gemaaid gras droog is, wegens de schaduw en het microklimaat. Silage (de plant wordt gehakseld en ingekuild voor vervoedering aan het vee in de winter) blijft een alternatief.

Pluimvee, varkens, herten
Vee met vrije uitloop liggen steeds beter in de markt, hier kan agroforestry ook op inspelen. Omdat kippen eigenlijk bosvogels zijn, voelen ze zich goed in een omgeving met veel bomen. Het toegenomen dierenwelzijn kan hier ook voor een productieverhoging zorgen. Bovendien zorgen bepaalde kruiden voor betere voeding en geneeskrachtige eigenschappen voor de kippen. Door de bomen zijn ze ook meer beschermd tegen predatoren vanuit de lucht. Ook voor de bomen zijn er voordelen: het competitieve gras rond de boom wordt kortgegeten door de kippen, waardoor herbicide en arbeid bespaard worden, en de boom vaart ook wel bij de toegediende kippenmest. Kippen helpen mee de insectpopulatie onder controle te houden, verwerken rottend fruit en ander organisch afval, en ze knabbelen niet aan de boom, dus de beschermingskost van de bomen valt ook weg.

Ook varkens, kalkoenen en herten zijn eigenlijk bossoorten en kunnen in een productiesysteem met bomen goed functioneren. In Spanje en Portugal eten varkens eikels en de ham die ervan gemaakt wordt heeft een typerende, zeer gewaardeerde smaak. Vroeger werden eikels uit het bos ook in onze streken als varkensvoer gebruikt.

Kleinfruit

Als tussenteelt kunnen bosbessen, kruisbessen, bramen worden geteeld. Dit zijn soorten die van nature min of meer schaduw kunnen verdragen.

Specialiteiten

Naaldbomen zoals kerstbomen kunnen in de bomenrij als tussenboom gezet worden ofwel in rijen als tussenteelt. Zij kunnen schaduw verdragen en helpen bovendien de hoofdbomen om rechter te groeien.

Ook bamboe heeft als extreem snelle groeier een potentieel als tussengewas, waardoor de vormsnoei minder arbeidsintensief zal worden. De hoeveelheden toepassingen van bamboe zijn enorm: bamboestokken kunnen als palen dienen bij boomaanplant, er kunnen meubels van gemaakt worden, papier, er kan een werf mee opgebouwd worden, waterbuizen en nog veel meer. De scheuten van de bamboe kunnen als nicheproduct in onze landen een hoge prijs vangen, ook decoratief is meerwaardecreatie mogelijk.

Kruidachtige sierplanten zoals varens, bloembollen, rozen of andere sierstruiken of –planten kunnen ook als tussenteelt worden gezet.

Medicinale planten zoals ginseng, kruiden en aromatische oliën worden in verschillende landen al in agroforestrysystemen gebruikt.

Speciale groenten zoals daslook, mansoor of paddestoelen zoals shiitake of oesterzwammen bieden ook nichemogelijkheden aan.

Apicultuur of bijenteelt voor honingproductie is ook goed combineerbaar in agroforestrysystemen.

Gewassen voor vezel- en biomassaproductie

Hennep

Veelzijdige hennep

Veelzijdige hennep

Zou een goede tussenteelt voor de eerste jaren kunnen zijn waarin de bomen zich moeten vestigen. Door de snelle groei is de plant die qua bodem weinig veeleisend is in staat om de groei van de bomen te stimuleren. Hennep kan snel de bodem te bedekken, en kan ingezet worden in een teeltrotatie waarbij het gebruik van agrochemicaliën kan beperkt worden. Hennep heeft weinig last van ziektes, kan verontreinigde bodems herstellen, maar zelfs plantenziektes van andere planten in de teeltrotatie vernietigen. Daarenboven brengt hennep organische stof in de bodem, en zijn zo goed als alle delen van de plant bruikbaar: de vezel (die met moderne procédés katoenvezel zou kunnen vervangen, of ook als stalstrooisel kan dienen), het zaad (optimale vetzuur- en eiwitsamenenstelling), de scheven (houtige kern) als duurzaam bouwmateriaal. Meer info

 

Korteomloophout

Een soort als wilg kan perfect als tussenteelt met een omlooptijd van 3 jaar in hakhoutbeheer. Het geoogste hout kan dan dienen voor energie- en of warmteopwekking, ofwel voor de chipboardfabrieken, of papier- en pulpindustrie.